Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren
■ Bandenspanning en -staat 3 178,
3 217.
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 153.
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting
en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen
en veiligheidsgordels 3 28,
3 37, 3 42.
■ Werking van remsysteem bij lage
snelheid, vooral bij vochtige rem‐
men.
Motor starten
■ Draai de sleutel naar stand 1
■ stuurwiel iets verdraaien om het
stuurslot te ontgrendelen
■ trap de koppeling en rem in. Als het
koppelingspedaal niet wordt inge‐
trapt, start de motor wellicht niet en
kan de controlelamp - gaan bran‐
den
■ automatische versnellingsbak in
stand P of N
■ geen gas geven
Kort en bondig
■ dieselmotoren: de sleutel naar
stand 2 draaien om voor te gloeien
en wachten totdat de controle‐
lamp ! uitgaat
■ sleutel naar stand 3 draaien en los‐
laten
Motor starten 3 118.
17