188
Verzorging van de auto
Let op
Elke afwijking van de in deze para‐
graaf gegeven instructies kan leiden
tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
■ De accu nooit aan vonken of open
vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij tem‐
peraturen van 0 °C bevriezen. Be‐
vroren accu ontdooien alvorens
hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden. De vloeistof be‐
vat zwavelzuur, dat bij direct con‐
tact persoonlijk letsel en schade
aan de auto kan veroorzaken.
■ Bij werkzaamheden aan de accu
oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
spanning (12 volt). De capaciteit
van de hulpaccu (Ah) mag niet veel
minder zijn dan die van de lege
accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde
aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm
2
(bij diesel‐
motoren 25 mm
) gebruiken.
2
■ De ontladen accu niet van het
boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers
uitschakelen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de
accu leunen.
■ De aansluitklemmen van de ene
kabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand, automatische
versnellingsbak in stand P.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode
kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten. De plus‐
pool zit onder een afdekking. De
afdekking verwijderen om toe‐
gang te krijgen tot de pluspool.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok