Automatische
verlichtingsfunctie
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem in functie
van het omgevingslicht tussen het
dagrijlicht en het dimlicht.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
De achterlichten branden niet.
Dimlicht automatisch inschakelen
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Tunneldetectie
Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 102.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Verlichting
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Koplampreikwijdte aan de belading
van de auto aanpassen om verblin‐
ding te voorkomen: Aan het kartel‐
wiel ? draaien totdat de vereiste in‐
stelling op het kilometerdisplay ver‐
schijnt.
101