100
Verlichting
Verlichting
Rijverlichting .............................. 100
Binnenverlichting ....................... 105
Verlichtingsfuncties .................... 107
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO = Automatische verlichting:
De rijverlichting wordt au‐
tomatisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het
omgevingslicht.
= Activering of deactivering
m
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO
= zijmarkeringslichten
8
= dimlicht
9
Bij inschakeling van het contact is de
automatische verlichting actief.
Controlelamp 8 3 87.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting