Bediening van de verlichting
Alle lichten gedoofd
Draai ring A van u af.
Parkeerlichten
Het instrumentenpaneel is
verlicht.
Draai ring A van u af.
Dimlichten/grootlicht
Overschakelen van dim- naar grootlicht en omgekeerd
Trek de hendel door de weerstand heen naar u toe om over te schakelen van
dim- naar grootlicht en omgekeerd.
Zoemer vergeten verlichting of contactsleutel niet verwijderd
Deze zoemer is te horen wanneer bij afgezet contact het bestuurdersportier
wordt geopend, terwijl de verlichting niet gedoofd is of de sleutel nog in het
contact steekt. De zoemer stopt bij het sluiten van een portier, bij het doven
van de verlichting of wanneer de sleutel uit het contact is verwijderd.
Beschermende zekeringen
(onder dashboard)
F12 - F22
(onder de motorkap)
F9 - F10 - F11 - F12
S i g n a l e r i n g
A
Automatisch branden van de
koplampen
De parkeer- en dimlichten gaan au-
tomatisch branden bij nacht of don-
ker weer, maar ook bij een continu
gebruik van de ruitenwissers.
Ze gaan uit zodra het licht genoeg
is, of met het uitschakelen van de
ruitenwissers.
Aan- of uitzetten van de functie
- draai de contactsleutel in de
stand "Accessoires",
- zorg dat de bediening van de ver-
lichting in de stand 0 staat.
- druk tegen het uiteinde van de be-
diening tot u een bevestigings-
piep hoort.
Aan de binnenkant van de voor-
ruit, achter de spiegel, bevindt
zich een lichtsensor ; dek deze
nimmer af.
63