Draaien
Oefen het draaien met lage snelheid voordat u het sneller probeert.
Houd beide handen op het stuur en beide voeten op de voetsteunen.
Houd een constante snelheid aan of versnel lichtjes in een bocht.
Om het risico op kantelen te beperken:
-
Wees voorzichtig in bochten.
• Draai het stuur niet te ver of te snel naargelang uw snelheid en
omgeving. Pas uw stuurbewegingen ook aan naargelang uw snel-
heid en omgeving.
• Vertraag voor u een bocht neemt. Vermijd hard remmen in een
bocht.
• Vermijd snel of hard optrekken in een bocht, zelfs als u uit stilstand
of aan een lage snelheid vertrekt.
-
Probeer nooit donuts, skids, slides, fishtails, sprongen of andere stunts.
Als het voertuig begint te slippen of te schuiven, stuur dan in de richting
waarin het voertuig slipt of schuift. U mag nooit bruusk remmen en
de wielen blokkeren.
-
Vermijd verharde wegen. Dit voertuig is niet ontworpen om te rijden
op verharde wegen en loopt meer risico om te kantelen. Als u op ver-
harde wegen moet rijden, draai dan geleidelijk, rijd traag en vermijd
bruusk versnellen en remmen.
Vermijd bruuske stuurbewegingen, versnellen en remmen tijdens het
draaien.
Probeer nooit te draaien met te hoge snelheid.
WAARSCHUWING
VEILIGHEIDSINFORMATIE
RIJDEN MET UW VOERTUIG
59