Autosetup
Selecteer Autosetup om automatisch geïnstalleerde lusmelders te configureren.
Met Autosetup wordt een standaardconfiguratie toegewezen aan elke
gedetecteerde melder.
Ga als volgt te werk om autosetup te starten:
1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu en selecteer vervolgens
Autosetup.
2. Selecteer de overeenkomstige lus of Alle lussen.
Tijdens het zoeken wordt op de LCD het bericht "Autom. set-up actief"
weergegeven. Wanneer de automatische setup is voltooid, wordt de lijst van
gedetecteerde melders weergegeven.
3. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug).
4. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten).
Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het
hoofdmenu.
Autosetup doet het volgende:
•
Alle geactiveerde melders (inclusief groepsmodules) toewijzen aan groep 1
•
Alle signaalgevers toewijzen aan de standaard signaalgeveruitgangsgroep
(uitgangsgroep nummer 1)
•
Alle onbewaakte uitgangsmodules (relais) toewijzen aan de standaard
programma-uitgangsgroep (uitgangsgroep nummer 301)
•
Alle blussystemen toewijzen aan de standaard blusuitgangsgroep
(uitgangsgroep nummer 801)
Blusuitgangsgroepen worden alleen geactiveerd met een bevestigd alarm.
Ze worden niet geactiveerd door groepsalarmen en regels.
•
Alle doormeldingsuitgangen (indien van toepassing) toewijzen aan de
standaard doormeldingsuitgangsgroep (uitgangsgroep nummer 971)
•
Alle besturingsapparaatuitgangen (indien van toepassing) toewijzen aan de
standaard besturingsapparaatuitgangsgroep (uitgangsgroep nummer 981)
•
De standaard eerste groep toewijzen aan groep 1
•
Het aantal nieuwe melders dat na elke scan toegevoegd is aangeven
(op meldertype)
Standaard activeren alle groepen alle uitgangsgroepen zonder vertraging.
Opmerking:
Autosetup loopt op en behoudt de tekstomschrijvingen voor eerder
geconfigureerde melders.
2X Series Installatiehandleiding
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling
87