Een systeemfunctie of melder uitschakelen
Ga als volgt te werk om een functie of melder uit te schakelen:
1. Selecteer Aan/uit in het hoofdmenu.
2. Selecteer Uit (of Rem. uitgeschakeld als de functie of melder niet lokaal is
voor de centrale).
3. Om een melder per type uit te schakelen, selecteert u Groepen en drukt u
vervolgens op F4 (Melders) om het meldertype voor de geselecteerde
groepen uit te schakelen of op F3 (Alle groepen) om het meldertype voor alle
groepen uit te schakelen.
Gebruik de programmeerbare toetsen F2-F4 om de uit te schakelen
meldertypes te selecteren: MCP (handbrandmelders), Rook
(ionisatiemelders, optische melders, multisensoren), of Auto detect
(ionisatiemelders, optische melders, hittemelders, multisensoren).
4. Selecteer voor andere uitschakelingen (groepen, afzonderlijke melders, enz.)
de functie of melder die moet worden uitgeschakeld en druk vervolgens op de
jog-draaiknop om de uitschakeling te bevestigen.
Selecteer voor externe uitschakelingen het netwerkstatus-ID van de functie of
melder die moet worden uitgeschakeld en druk vervolgens op de
jog-draaiknop om de uitschakeling te bevestigen.
5. Druk op F2 (Verlaten) om het menu te verlaten.
Herhaal deze procedure om uitgeschakelde functies of melders in te schakelen.
Opmerkingen
•
Geactiveerde uitgangen kunnen niet worden uitgeschakeld.
•
Melders of groepen in alarm worden niet uitgeschakeld totdat de centrale
handmatig is hersteld.
•
Om in de onderhoud niveaubedieningsklasse A-uitgangen uit te schakelen,
moet elke gebruikte uitgang worden uitgeschakeld (bijvoorbeeld, als OUT1 en
OUT2 worden gecombineerd tot één klasse A-uitgang, moeten zowel OUT1
als OUT2 afzonderlijk worden uitgeschakeld).
Het testmenu
Gebruik het testmenu om systeemfuncties of apparaten te testen. De volgende
functies en apparaten kunnen vanuit dit menu worden getest:
•
Groepen.
•
Activering van de centrale-ingang.
•
Activering van de centrale- en lusuitgang.
•
Activering van uitgangsgroep.
•
Activering van melder-LED.
•
Externe functies en apparaten.
•
Accu's.
2X Series Installatiehandleiding
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling
51