Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling
Nadat de centrale en de corresponderende melders zijn geïnstalleerd en
geconfigureerd, moet het systeem in bedrijf worden gesteld.
Controleer het volgende:
•
of het brandmeldsysteem is ontworpen in overeenstemming met alle vereiste
regelgevingen en standaarden
•
of de maximum alarmvoeding in uw installatie de huidige
voedingsspecificaties niet overschrijdt
•
of alle apparatuur correct is geïnstalleerd en getest, en dat alle bekabeling
voldoet aan de vereisten in "Aanbevolen kabels" op pagina 26
•
of alle softwarefuncties correct zijn geprogrammeerd
•
of alle geïnstalleerde detectoren geschikt zijn voor de installatieomgeving en
correct functioneren
•
of alle ingangen en uitgangen correct functioneren
•
of de configuratie van alle in-/uitgangslogica (regels en acties) klopt
•
of het brandmeldsysteem correct functioneert in de stand-bymodus en geen
alarmen of fouten rapporteert
•
of tijdens een alarm (met alle geldende melders geactiveerd) het
stroomverbruik niet hoger is dan de voedingsspecificaties (als de accu's niet
worden geactiveerd, ligt het stroomverbruik binnen de normen)
120
2X Series Installatiehandleiding