Montage en installatie
36
Galvanische scheiding bij de 24VDC-variant.
Bij de 24VDC-variant zijn de klemmen XC1 en XA3 niet galva‐
n
nisch gescheiden t.o.v. netklem XP1.
Wanneer via een externe massalus een potentiaalverschil
n
tussen de voedingsklemmen XP1 en XA3, resp. XC1 ontstaat,
dan kan dit leiden tot een defect in de regelaar
24VDC variant, voedingskabel
Het apparaat moet worden gevoed via een SELV-keten (zeer
n
lage veiligheidsspanning).
Bij voedingskabels die langer zijn dan 30 meter, of die het
n
gebouw verlaten, moet een geschikte beveiliging tegen span‐
ningspulsen tussen de plus- en de minkabel en naar de aarde
(PE) worden gemonteerd.
Onderdelen onder spanning!
Maatregel: Maak het apparaat spanningsloos voordat u monta‐
n
gewerkzaamheden uitvoert.
Controleer de apparaten regelmatig en maak beschadigde,
n
defecte of gemanipuleerde apparaten spanningsloos.
De exploitant moet een geschikte scheidingsinrichting instal‐
n
leren (bijv. IEC 60947-2 of IEC 60947-3).
De exploitant dient ervoor te zorgen dat het volledige proces
n
veilig blijft nadat het apparaat is uitgeschakeld.
Om de veiligheid van het personeel en de apparatuur te waar‐
n
borgen, moet de gebruiker een aardlekbeveiliging installeren of
een andere geschikte maatregel treffen.
vervuilingsgraad 3
Wanneer het apparaat wordt toegepast in een omgeving met
n
vervuilingsgraad 3, mag het openen van de behuizing (bijv.
voor installatie of onderhoud) uitsluitend onder de volgende
omstandigheden worden uitgevoerd
Omgevingstemperatuur van 5 °C tot 40 °C.
n
Maximale relatieve luchtvochtigheid van 80%, bij temperaturen
n
tot 31 °C, lineair afnemend tot 50% relatieve luchtvochtigheid
bij 40 °C.
Aardlekbeveiligingsinrichtingen (RCD)
Door de exploitant moet worden voorzien in een geschikte
n
elektrische scheidingsinrichting en aardlekbeveiligingsinrich‐
ting. Deze moet steeds eenvoudig toegankelijk zijn.
Elektrische scheidingsinrichting
Het apparaat bevat geen schakelaar. Er moet een hoofdscha‐
n
kelaar of een vermogensschakelaar aanwezig zijn in de
gebouwinstallatie. Deze schakelaar moet op een geschikte
plaats zijn aangebracht; eenvoudig bereikbaar voor de
gebruiker en zijn gemarkeerd als scheidingsinrichting voor de
apparaten.
Vermogensrelais (XR1 ... XR3)
De vermogensrelais (XR1 ... XR3) moeten door de installateur
n
met max. 5 A worden afgezekerd.
Bij apparaten met een interne RC-beveiligingsschakeling
n
(module D, Identcode kenmerkwaarde "1" voor de hardware-
uitbreiding) moet het gehele apparaat door de installateur met
max. 5 A worden afgezekerd.