Kalibreren
12.5.2
Keuze van de kalibratiemethode voor de meetgrootheid O
12.5.2.1
Kalibreren van de steilheid aan lucht
108
Bij kalibratie van een sensor die in een speciale toepassing en/of
met een speciale inbouwmethode wordt gebruikt, kunnen de kali‐
bratie-intervallen met de volgende methode worden bepaald. Con‐
troleer de sensor, bijv. één maand na het in gebruik nemen
hiervan:
1.
Haal de sensor uit het medium
2.
Maak de sensor goed schoon met een vochtige doek
3.
Droog daarna het sensormembraan voorzichtig, bijv. met een
papieren doek
4.
Meet na 20 minuten de zuurstofverzadigingsindex in lucht
5.
Bescherm de sensor tegen externe invloeden zoals zonlicht
en wind
ð Neem op basis van het resultaat een beslissing:
Ligt de gemeten waarde niet op 102 ± 2 %SAT, moet de
sensor worden gekalibreerd.
Ligt de waarde binnen het gewenste bereik, kan de kali‐
bratie-interval worden verlengd. Herhaal deze procedure
elke maand en bepaal op basis van de resultaten de voor
uw toepassing meest optimale kalibratie-interval.
Kalibratie-eisen van de sensorfabrikant
Bij het bepalen van de kalibratie-interval,
ook de bedieningshandleiding van de
sensor opvolgen. Hierdoor kunnen extra
en/of afwijkende kalibratie-intervallen ont‐
staan.
Afhankelijk van het sensortype zijn de volgende kalibratiemodi
beschikbaar.
1.
Druk in de basisweergave op de CAL-toets.
2.
Selecteer het meetkanaal met de OK-toets.
ð De onderstaande weergave verschijnt:
2