12.9
Temperatuur kalibreren
5.
Verder met
.
ð U ziet de actuele gegevens m.b.t. de
[Temperatuurcoëfficiënt] .
6.
Verder met
.
ð De sensorstabiliteit wordt weergegeven, de temperatuur‐
gegevens hebben betrekking op het temperatuurverschil
van het medium:
laag (< 10 °C is te laag),
n
goed (> 10 °C is goed),
n
zeer goed (> 15 °C is zeer goed).
n
Verder met
binnen het bereik "goed" ligt.
7.
De geleidbaarheids-kalibratie-oplossing opwarmen terwijl de
geleidbaarheidssensor zich in de geleidbaarheids-kalibratie-
oplossing bevindt met minimaal 10 °C, 15 °C is nog beter.
[Stabiliteit] verplaatst nu naar rechts.
ð De balk
[laag] weergegeven, moet de procedure met een
Wordt
1 ... 2 °C hogere temperatuur worden herhaald; wordt
[laag] weergegeven, is de sensor defect. Bij
nog steeds
[goed] en [zeer goed] verder gaan met
8.
Het resultaat van de kalibratie overnemen door te drukken op
de
-toets.
ð De regelaar toont weer het kalibratiemenu en werkt met
de resultaten van de kalibratie.
Foutieve kalibratie
Ligt het resultaat van de kalibratie buiten
de vastgestelde tolerantiegrenzen, ver‐
schijnt een foutmelding. In dat geval
wordt de actuele kalibratie niet geaccep‐
teerd.
Controleer de voorwaarden voor de kali‐
bratie en verhelp de fout. Herhaal daarna
de kalibratie.
Meet- en regelgedrag van de regelaar tijdens de
kalibratie
Tijdens de kalibratie: De insteluitgangen worden
gedeactiveerd. Uitzondering: wanneer een basis‐
charge of een handmatige instelbare variabele is
ingesteld. Deze blijft actief. De meetwaarde-uit‐
gang [Normsignaaluitgang mA] wordt bevroren,
volgens de instellingen in het menu mA-uitgang.
Bij een succesvolle kalibratie / controle worden alle
foutcontroles die betrekking hebben op de meet‐
waarde, weer gestart. De regelaar slaat bij een
succesvolle kalibratie de bepaalde gegevens voor
nulpunt en steilheid op.
wordt weergegeven als het staafdiagram
Kalibreren
.
119