Planningsaanwijzingen
Voor het beoordelen van de geluidsemissies in de buurt moet
daarom het aan de monding van de rookgasinstallatie gemeten
geluidsniveau worden meegenomen. Als rookgasgeluidsdempers
nodig zijn, moet daarmee reeds bij het ontwerp rekening worden
gehouden. Hierbij is het belangrijk dat achter de verwarmingsketel
voldoende ruimte voor de rookgasgeluidsdemper ingepland wordt.
De rookgaszijdige weerstand van de rookgasgeluidsdemper is nodig
voor het berekenen van de rookgasinstallatie volgens EN 13384.
Contactgeluidsisolatie
Contactgeluidisolerende onderstellen op de warmtegenerator zijn
een goedkope en effectieve maatregel. Hiervoor worden geluidsab-
sorberende onderplaten aangeboden. Bij de dimensionering van
zulke onderstellen moet rekening worden gehouden met het volle-
dige werkingsgewicht van de ketelinstallatie en bij het gebruik van
lengte-isolatiebeugels moet voor een vlakke ondergrond worden
gezorgd. Vooral bij dakverwarmingscentrales is een efficiënte con-
tactgeluidsisolatie belangrijk. Voor de akoestische ontkoppeling van
de stookplaatsen van het gebouw kunnen compensatoren worden
ingezet. Deze compensatoren moeten zo dicht mogelijk bij de ver-
10
warmingsketel in de ketelaanvoer-, ketelretour-, veiligheidsleiding
worden ingebouwd. Als steunen of ophangingen worden gebruikt,
moeten deze eveneens geluidstechnisch van het gebouw worden
losgekoppeld. Gedetailleerde aanwijzingen voor de reductie van
geluidsemissies van stookplaatsen in verwarmingsinstallaties vindt u
in het informatieblad nr. 10 van de BDH (Bundesverband der deut-
schen Heizungsindustrie e.V.).
10.8 Richtwaarden voor de waterkwaliteit
De levensduur van een warmtegenerator alsook van de gehele ver-
warmingsinstallatie wordt beïnvloed door de eigenschappen van het
water. De kosten van een waterbehandeling zijn in ieder geval lager
dan de kosten voor het verhelpen van schade aan de verwarmings-
installatie.
Verwarmingsinstallaties met reglementaire bedrijfstemperaturen tot 100 ºC (VDI 2035)
Vulwater en bijvulwater
De kwaliteit van het vul- en bijvulwater is één van de belangrijke fac-
toren voor het vermijden van schade door afzettingen of corrosie in
de verwarmingsinstallatie.
Om schade aan de installatie te vermijden, moeten reeds bij het ont-
werp de Europese normen en de nationale richtlijnen voor vul- en
bijvulwater in acht worden genomen, bijv. VDI 2035.
■ Regelmatige controles op uitzicht, waterhardheid, geleidbaarheid
en pH-waarde van het verwarmwater tijdens de werking leiden tot
een hogere bedrijfszekerheid en efficiëntie van de installatie. Deze
eigenschappen moeten ook voor het bijvulwater in acht worden
genomen. De achteraf gevulde hoeveelheid en de eigenschappen
van het bijvulwater moeten conform VDI 2035 steeds in het instal-
latieboek of in de onderhoudsprotocollen worden gedocumen-
teerd.
■ De basis voor het vullen van de verwarmingsinstallatie is leiding-
water in tapwaterkwaliteit conform richtlijn 98/83/EG en/of
(EU) 2020/2184. Voor het gebruik als verwarmingswater volstaat
het normaliter het leidingwater te ontharden. De VDI 2035 geeft de
max. aanbevolen concentraties aan aardalkaliën (hardheidvor-
mers), afhankelijk van het stookvermogen en van het specifieke
installatievolume (verhouding van stookvermogen van de warmte-
opwekker tot de verwarmingswaterhoeveelheid van de installatie):
zie volgende tabel.
VIESMANN
30
(vervolg)
Onze garantie geldt als aan de hieronder genoemde vereisten wordt
voldaan. De garantie geldt niet voor schade als gevolg van water-
schade en ketelsteenvorming.
Hieronder worden de belangrijkste eisen aan de waterkwaliteit
samengevat.
■ We adviseren het vul- en bijvulwater in principe te ontharden, aan-
gezien de waterhardheid door vermengen van verschillende refe-
rentiebronnen kan variëren en de gegevens van de watervoorzie-
ner enkel gemiddelde waarden zijn. De gegevens van de water-
voorziener zijn voor de installatieplanning niet voldoende. Bijko-
mend moet in acht worden genomen dat binnen de levensduur
van de installatie een hoeveelheid bijvulwater in de installatie
geraakt, die bij de planning (bijzonder bij verwarmingscircuits in
het bestand) niet precies kan worden voorspeld.
■ Zoverre geen componenten van aluminium of aluminium legerin-
gen zijn gemonteerd, moet het verwarmwater in installaties met
Viessmann warmteopwekkers niet volledig worden gedeminerali-
seerd.
■ Het gebruik van glycolen zonder voldoende inhibering en buffering
als vorstbeschermingsmiddel is niet toegestaan. De geschiktheid
van het vorstbeschermingsmiddel of andere chemische toevoe-
ging moet door de fabrikant worden aangetoond. Chemische addi-
tieven in het verwarmingswater vereisen een hogere controle- en
onderhoudsinspanning. Aanwijzingen van de fabrikant in acht
nemen. Voor schade en bedrijfsstoringen, die op basis van onge-
schikte of foutief gedoseerde additieven of door onderhoudsgebre-
ken ontstaan, is Viessmann niet aansprakelijk.
■ Chemische waterbehandelingen mogen enkel door overeenkom-
stig gekwalificeerde vakbedrijven worden gepland en uitgevoerd.
Condenserende gasketel