Meetinterval 2 wordt beëindigd:
– als de expiratoire flow is teruggekeerd naar
0, maar op zijn vroegst na 0,5 seconden.
– afhankelijk van het geselecteerde beademings-
circuit uiterlijk na:
– 7 seconden voor 22 mm Volw.
– 3,5 seconden voor 11 mm Pediatr. pat.
Low Pressure Oxygen (LPO)
De modus LPO biedt de mogelijkheid de
Savina 300 te gebruiken in combinatie met een ex-
terne zuurstofbron met lage druk, zoals een O
concentrator. De Savina 300 kan zodoende onaf-
hankelijk van het centrale gastoevoersysteem
van zuurstof worden voorzien. De benodigde
zuurstof wordt aangeleverd door de O
trator.
De O
-flow van de O
-concentrator wordt recht-
2
2
streeks naar de mengkamer gevoerd via het LPO-
inlaatventiel aan de achterzijde van de Savina 300.
In de mengkamer wordt een mengsel van zuurstof
en lucht gevormd dat vervolgens wordt toegediend
aan de patiënt.
FiO
-bewaking in de modus LPO
2
Het gasmengsel wordt aan de mengkamer onttrok-
ken in gelijke tred met de door het beademingsap-
paraat toegediende beademing. De zuurstof uit de
O
-concentrator wordt echter in de vorm van een
2
constante flow toegediend. Dit leidt tot een wisse-
lende O
-concentratie in de mengkamer, afhanke-
2
lijk van de volgende factoren:
– Beademingsinstellingen
– Longparameters
– Flow van de O
-concentrator (LPO-flow)
2
Het resulterende variatiebereik wordt aangegeven
als een extra tolerantie (±) in het parameterveld
voor de FiO
. Bij kleine slagvolumes is de tolerantie
2
laag en bij grotere slagvolumes is de tolerantie
overeenkomstig hoger.
Gebruiksaanwijzing Savina 300 SW 4.n
De geïntegreerde flow komt overeen met het gas-
volume dat opgesloten is in de longen V
trinsieke PEEP.
O
-kalibratie in de modus LPO
2
-
2
Kalibratie van de O
LPO uitgevoerd met omgevingslucht met circa
21 Vol% O
van de luchtvochtigheid en de temperatuur van
-concen-
2
de lucht. Aangezien de Savina 300 de luchtvochtig-
heid van de omgevingslucht niet meet, wordt de
kalibratie uitgevoerd op basis van bepaalde
aannamen:
– Temperatuur = 25 °C (77 °F)
– Relatieve luchtvochtigheid = 50 %
Als de omgevingscondities tijdens de kalibratie af-
wijken van deze waarden, zal een kalibratiefout op-
treden. Bij de weergave van tolerantiewaarde voor
de gemeten FiO
den met deze kalibratiefout.
In het geval van extreme omgevingscondities tij-
dens de kalibratie, kan de kalibratiefout onaan-
vaardbare vormen aannemen. De kalibratie moet
dan worden uitgevoerd in de modus HPO met
100 Vol% O
of een O
-sensors wordt in de modus
2
. Deze O
-concentratie is afhankelijk
2
2
-waarde wordt rekening gehou-
2
uit het centrale gastoevoersysteem
2
-cilinder.
2
Werkingsprincipe
door In-
trap
197