7.
INSTALLATIE
De elektropomp moet worden geïnstalleerd in een goed geventileerde ruimte met een omgevingstemperatuur van
niet meer dan 40°C. Dankzij de beschermingsgraad IP55 kunnen de elektropompen geïnstalleerd worden in
stoffige en vochtige ruimtes. Indien de pompen in de openlucht geïnstalleerd worden is het in het algemeen niet
nodig om maatregelen ter bescherming tegen de weersomstandigheden te treffen.
Indien de unit wordt geïnstalleerd in een ruimte waar gevaar voor explosie bestaat, dient men zich te houden aan
de plaatselijke voorschriften met betrekking tot de bescherming "Ex", en uitsluitend geschikte motoren te
gebruiken.
7.1.
Fundering
Het is de verantwoordelijkheid van de koper te zorgen voor een fundering die moet worden uitgevoerd op grond
van de buitenste afmetingen die zijn vermeld op pag. 119/127. Indien de funderingen van metaal zijn, moeten ze
gelakt worden om corrosie te voorkomen. De funderingen moeten vlak zijn en voldoende rigide om eventuele
belastingen te kunnen verdragen. De afmetingen van de fundering moeten zodanig zijn dat trillingen als gevolg
van resonantie vermeden worden.
Bij betonfunderingen dient men erop te letten dat het beton zich goed heeft vastgehecht en volledig droog is,
alvorens over te gaan tot installatie van de unit. De oppervlak waarop de pomp geplaatst wordt moet perfect vlak
en horizontaal zijn. Nadat de pomp op de fundering is geplaatst, dient u te controleren of hij perfect waterpas
staat. In het tegengestelde geval dienen geschikte vulstukken gebruikt te worden ( zie pagina 119/127).
7.2.
Aansluiten van de leidingen
Om vervorming of breuk te vermijden, dient u te voorkomen dat de metalen leidingen te grote krachten
overbrengen naar de openingen van de pomp. De leidingen zetten uit als gevolg van het thermisch effect en men
dient maatregelen te treffen om dit te compenseren, om belasting van de pomp zelf te voorkomen. De tegenflenzen
van de leidingen moeten parallel zijn aan de flenzen van de pomp.
Om het lawaai tot een minimum te beperken, is het raadzaam op de aanzuig- en toevoerleidingen koppelingen te
monteren die trillingen tegengaan.
Het is altijd een goede regel de pomp zo dicht mogelijk bij de te pompen vloeistof te plaatsen. Het is
raadzaam een aanzuigleiding te gebruiken die een grotere diameter heeft dan de aanzuigopening van de
elektropomp. Indien de opvoerhoogte op de aanzuiging negatief is, is het noodzakelijk in de aanzuiging een
bodemventiel te installeren dat over de juiste eigenschappen beschikt. Onregelmatige overgangen tussen diameters
van de leidingen en nauwe bochten leiden tot een aanzienlijke toename van de drukverliezen. De eventuele
overgang van een leiding met kleine diameter naar een leiding met een grotere diameter moet geleidelijk zijn. In
de regel moet de lengte van de overgang 5÷7 van het verschil van de diameters bedragen.
Controleer nauwgezet of er geen lucht kan binnendringen via de verbindingsstukken van de aanzuigleiding.
Controleer of de afdichtingen tussen flenzen en tegenflenzen goed gecentreerd zijn, zodanig dat de
vloeistofstroom in de leidingen niet wordt belemmerd. Om de vorming van luchtzakken in de aanzuigleiding te
voorkomen, dient de aanzuigleiding op weg naar de elektropomp een lichte positieve helling te hebben.
Wanneer er meerdere pompen geïnstalleerd worden, moet elke pomp zijn eigen aanzuigleiding hebben. De enige
uitzondering is de reservepomp (indien voorzien), deze treedt alleen in werking bij een defect van de hoofdpomp,
zodat er nog steeds maar één pomp per aanzuigleiding werkt.
Voor en na de pomp moeten afsluitkleppen geïnstalleerd worden, om te voorkomen dat de installatie leeggemaakt
moet worden als er onderhoud aan de pomp moet worden uitgevoerd.
Laat de pomp niet werken met gesloten afsluitkleppen; onder deze omstandigheden stijgt de
temperatuur van de vloeistof en vormen zich stoombellen in het binnenste van de pomp, hetgeen
schade aan de mechanische delen tot gevolg heeft. Als het mogelijk is dat de pomp onder deze
omstandigheden werkt, moet gezorgd worden voor een bypass circuit of een afvoer die uitloopt in
een opvangreservoir voor de vloeistof (houd u aan de plaatselijke voorschriften voor de hantering
van giftige vloeistoffen).
7.3.
Berekening NPSH
Om een goede functionering en een optimale opbrengst van de elektropomp te garanderen, is het noodzakelijk het
N.P.S.H. (Net Positive Suction Head, oftewel netto-positieve zuighoogte)-niveau van de betreffende pomp te
kennen, om het zuigniveau Z1 te bepalen. De krommen met betrekking tot de N.P.S.H. van de verschillende
pompen vindt u in de technische catalogus.
Deze berekening is belangrijk voor een correcte functionering van de pomp, zonder cavitatie-verschijnselen die
zich voordoen, aan de ingang van de waaier, de absolute druk tot een zodanige waarde zakt dat er in de vloeistof
stoombellen gevormd worden, waardoor de pomp onregelmatig werkt, met een afname van de opvoerhoogte. De
pomp moet niet in cavitatie werken; niet alleen veroorzaakt dit een op hamerslagen lijkend lawaai, maar er wordt
op deze manier ook onherstelbare schade toegebracht aan de waaier.
Om het zuigniveau Z1 te bepalen moet u de volgende formule toepassen:
De pompen kunnen wat water bevatten dat achtergebleven is na het testen.
Wij adviseren om de pompen kort uit te spoelen met schoon water, alvorens hen definitief te
installeren.
Z1 = pb - vereiste N.P.S.H. - Hr - pV correct
NEDERLANDS
38