5
Inbedrijfstelling
Oppervlaktetemperatuur en olietemperatuur meten
5.5
Oppervlaktetemperatuur en olietemperatuur meten
5.5.1
Oppervlaktetemperatuur meten
5.5.2
Olietemperatuur meten
94
Montage- en technische handleiding – Explosieveilige reductoren
AANWIJZING
De gegevens van de maximale oppervlaktetemperatuur op het typeplaatje zijn geba-
seerd op metingen onder normale omgevings- en installatiecondities. Geringe veran-
deringen van deze omstandigheden (bijv. krappe inbouwmaten) kunnen de tempera-
tuurontwikkeling al wezenlijk beïnvloeden.
Tijdens de inbedrijfstelling van de reductor is het altijd noodzakelijk een meting van de
oppervlaktetemperatuur in de maximale belastingtoestand te verrichten. De meting
kan met in de handel verkrijgbare temperatuurmeters worden uitgevoerd. De opper-
vlaktetemperatuur moet bij de overgang reductor-motor daar gemeten worden, waar
de klemmenkastpositie de koeling door de motorventilator verhindert. De maximale
oppervlaktetemperatuur is na ca. 3 uur bereikt. De
de omgevingstemperatuur mag niet groter zijn dan 70 K.
AANWIJZING
Bij een hoger temperatuurverschil moet de aandrijving direct gestopt worden. Over-
leg in dit geval altijd met SEW-EURODRIVE
Bij reductoren met adapter AM, AQ, AR of aandrijfzijdig deksel AD wordt de opper-
vlaktetemperatuur gemeten bij de naad tussen de aandrijfzijdige reductorflens en de
motorflens van de klant (zie volgende afbeelding).
De olietemperatuur moet gemeten worden om de in het hoofdstuk
derhoud" (→ 2 103) beschreven verversingsintervallen voor smeermiddelen vast te
leggen. Hiervoor moet de temperatuur aan de onderzijde van de reductor worden ge-
meten. Bij reductoren met een olieaftapschroef moet de temperatuur bij de olieaftap-
schroef gemeten worden. Tel 10 K op bij de gemeten waarde. Met deze temperatuur-
waarde moet het verversingsinterval voor het smeermiddel bepaald worden.
verschilwaarde
°C
ten opzichte van
18669579
"Inspectie en on-