Naamgevingprocedure voor aplets
16-10
3. Ontwikkel het programma om met uw aangepast
aplet te werken. Als u de programma's van het aplet
ontwikkelt, moet u de standaard benamingsnormen
van het aplet gebruiken Hierdoor kunt de
programma's in de Programmacatalogus volgen die
bij elk aplet behoren. Zie "Naamgevingprocedure
voor aplets" op pagina 16-10.
4. Ontwikkel een programma dat de opdracht
SETVIEWS gebruikt om het VIEWS-menu van het
aplet te wijzigen. De menu-opties bieden
koppelingen naar verwante programma's. U kunt elk
ander programma dat u met het aplet wilt versturen,
aangeven. Zie "SETVIEWS" op pagina 16-15 voor
informatie over de opdracht.
5. Zorg dat u het aangepaste aplet selecteert en voer
het programma voor de menuconfiguratie uit om het
VIEWS-menu van het aplet te configureren.
6. Test het aangepaste aplet en debug de verwante
programma's. (Raadpleeg "Een programma
debuggen" op pagina 16-7).
Om gebruikers te helpen om de ontwikkeling van de
aplets en verwante programma's te volgen, gebruikt u de
volgende naamgevingprocedure bij het opmaken van
een apletprogramma.
•
Begin alle programmanamen met een afkorting van
de apletnaam. In dit voorbeeld zullen we APL
gebruiken.
•
Geef programma's een naam die door menu-
invoeren in het menu VIEWS worden opgeroepen na
het invoeren. Bijvoorbeeld:
–
APL.ME1 voor het programma dat door
menuoptie 1 wordt opgeroepen.
–
APL.ME2 voor het programma dat door
menuoptie 2 wordt opgeroepen.
•
Benoem het programma dat de nieuwe menuoptie
VIEWS configureert APL.SV. SV staat hier voor
SETVIEWS.
Een aangepast aplet met de naam "Differentiatie" kan
bijvoorbeeld programma's met de naam DIFF.ME1,
DIFF.ME2 en DIFF.SV oproepen.
Programmeren