Een matrix in de
Matrixcatalogus
maken
Matrices
1. Druk op
openen. De Matrixcatalogus toont de 10 beschikbare
matrixvariabelen, M0 tot en met M9.
2. Markeer de naam van de matrixvariabele die u wilt
gebruiken en druk op
3. Selecteer het type matrix dat u wilt creëren.
–
Voor een vector (ééndimensionale rij),
selecteer Real vector of Complex vector.
Bepaalde bewerkingen (+, –, CROSS) herkennen
een eendimensionale matrix niet als een vector.
Deze selectie is dus belangrijk.
–
Voor eenmatrix (tweedimensionale rij),
selecteer Real matrix of Complex matrix.
4. Typ voor elk element in de matrix een getal of een
uitdrukking en druk op
geen namen van symbolische variabelen bevatten.)
Vul voor complexe getallen elk getal in onder
een complexe vorm ; dat wil zeggen (a, b), waarbij a
het reële deel is en b het imaginaire deel is. U moet
de haakjes en de komma toevoegen.
5. Gebruik de cursortoetsen om naar een andere rij of
kolom te gaan. U kunt de richting van de
markeerbalk wijzigen door te drukken op
menutoets schakelt tussen de volgende drie
opties:
–
geeft aan dat de cursor naar de cel onder
de huidige cel gaat, wanneer u op
–
geeft aan dat de cursor naar de cel rechts
van de huidige cel gaat, zodra u op
–
geeft aan dat de cursor in de huidige cel
blijft, wanneer u op
6. Zodra u klaar bent, drukt u op
Matrixcatalogus te zien, of drukt u op
terug te keren naar HOME. De matrixinvoeren
worden automatisch opgeslagen.
om de Matrixcatalogus te
MATRIX
.
. (De uitdrukking mag
drukt.
. De
drukt.
drukt.
om de
MATRIX
om
13-3