Inbedrijfstelling
6
Inbedrijfstelling met "Parameter af fabriek"
6.3
Inbedrijfstelling met "Parameter af fabriek"
6.4
Inbedrijfstelling van motoren van derden
Asynchrone moto-
ren
Synchrone moto-
ren
90
Technische handleiding – MOVIDRIVE
SEW‑EURODRIVE biedt de bestelling van producten met klantspecifieke parameterin-
stellingen in toestand bij levering aan. Deze optie wordt "Parameter af fabriek" ge-
noemd. Hiermee kunnen processen van de inbedrijfstelling maximaal geoptimaliseerd
worden. Producten met een klantspecifieke parameterset worden in de typeaandui-
ding aangegeven met .../P....
Bij de inbedrijfstelling moeten de gegevens op het typeplaatje van de motor ingevoerd
worden:
•
Nominaal motortoerental
•
Nominale motorfrequentie
•
Nominale motorspanning
•
Nominale motorstroom
•
Vermogensfactor (cos ϕ)
•
Nominaal motorvermogen
Aan de hand van de gegevens op het typeplaatje worden de voor een inbedrijfstelling
vereiste parameters berekend en wordt de motor in bedrijf genomen. Voorwaarde is
dat de regelaar met de engineeringsoftware MOVISUITE
SEW‑EURODRIVE beveelt voor betere regeleigenschappen aanvullend een parame-
termeting met FCB25 aan. Deze meting bepaalt de gegevens van het equivalente
schakelschema van de motor. De duur van d emeting hangt af van de motorparame-
ters. Bij asynchrone motoren wordt de meting in stilstand uitgevoerd. Een eventuele
rem blijft gesloten.
Bij de inbedrijfstelling van synchrone motoren moeten de gegevens op het typeplaatje
van de motor ingevoerd worden:
•
Nominaal motortoerental
•
Nominale motorfrequentie of aantal polen
•
Nominale motorspanning
•
Nominaal motorkoppel
•
Maximaal koppel op de motoras
•
Maximale motorstroom
•
Optioneel:
– Fase-inductiviteit
– Geïnduceerde spanning
Vervolgens moet bij synchrone motoren zonder encoder een parametermeting met
FCB25
worden
uitgevoerd.
SEW‑EURODRIVE de parametermeting aan. Tijdens de parametermeting wordt een
eventueel aanwezige rem gelicht, om de roto elektrisch uit te lijnen. De rotor moet vrij
kunnen draaien. Daarvoor moet de motor van de reductor of van de installatie losge-
koppeld zijn. De meting duurt slechts een paar seconden.
Bij synchrone motoren met encoder moet naast de hiervoor genoemde inbedrijfstelling
de encoder-offset worden ingesteld. De commutatie gebeurt met de functie "Rotorpo-
sitie identificeren" (FCB18). Tijdens de rotorpositie-identificatie draait de rotor. De rotor
moet vrij kunnen draaien. Daarvoor moet de motor van de reductor of van de installa-
tie losgekoppeld zijn.
®
technology
®
Bij
synchrone
motoren
verbonden is.
met
encoder
beveelt