Groep 81: PFC-regeling
Parameters voor pomp/ventilatorregeling (Pump-Fan Control of PFC). Bijlage B geeft gedetailleerde
informatie over de PFC. Het hoofdstuk beschrijft de standaard signaalverbindingen.
Code Beschrijving
8103 REF STAP 1
Stelt een percentage in dat wordt toegevoegd aan de referentiewaarde van het proces als tenminste één
hulpmotor (constant toerental) in bedrijf is. Standaardwaarde is 0 %.
Voorbeeld: Een ACS 400 bedient drie parallelle pompen die water naar een pijp pompen. De druk in de pijp
wordt geregeld. De referentiewaarde voor constante druk wordt ingesteld door parameter 4020
.
WENSW
Bij laag waterverbruik is alleen de pomp met gereguleerd toerental in gebruik. Bij toenemend waterverbruik
worden de pompen met constant toerental gestart; eerst één pomp, en als de vraag blijft toenemen ook de
andere pomp.
Als de volumestroom van het water toeneemt, dan neemt het drukverlies tussen het begin (meetpunt) en
einde van de pijp toe. Door geschikte referentiestappen in te stellen (parameters 8103
2) wordt de referentiewaarde van het proces gelijktijdig met het toenemende pompvermogen
REF STAP
verhoogd. De referentiestappen compenseren voor het toenemende drukverlies en voorkomen een
drukverval aan het einde van de pijp.
8104 REF STAP 2
Stelt een percentage in dat wordt toegevoegd aan de referentiewaarde van het proces als tenminste twee
hulpmotoren (constant toerental) in bedrijf zijn. Standaardwaarde is 0 %. Zie parameter 8103
8105 REF STAP 3
Stelt een percentage in dat wordt toegevoegd aan de referentiewaarde van het proces als tenminste drie
hulpmotoren (constant toerental) in bedrijf zijn. Standaardwaarde is 0 %. Zie parameter 8103
8109 START FREQ 1
Stelt een frequentielimiet in. Zie Figuur 61 op pagina 120. Als de uitgangsfrequentie van de ACS 400
waarde (8109
START FREQ
Startvertraging gestart. Als de tijd ingesteld met parameter 8115
uitgangsfrequentie nog steeds boven de waarde (8109
hulpmotor gestart.
Nadat de eerste hulpmotor is gestart, wordt de uitgangsfrequentie van de ACS 400 verminderd met de
waarde (8109
START FREQ
Opmerking! Start Frequentie 1 moet tussen de limieten 8112
8110 START FREQ 2
Stelt een frequentielimiet in (zie Figuur 61). Als de uitgangsfrequentie van de ACS 400 waarde (8110
2 + 1 Hz) overschrijdt en er is een hulpmotor in bedrijf, dan wordt de teller Startvertraging gestart. Als
FREQ
de tijd ingesteld met parameter 8115
boven de waarde (8110
Nadat de tweede hulpmotor is gestart, wordt de uitgangsfrequentie van de ACS 400 verminderd met de
waarde (8110
START FREQ
Opmerking! Start Frequentie 2 moet tussen de limieten 8113
8111
START FREQ 3
Stelt een frequentielimiet in (zie Figuur 61 ). Als de uitgangsfrequentie van de ACS 400 waarde (8111
3 + 1 Hz) overschrijdt en er zijn twee hulpmotoren in bedrijf, dan wordt de teller Startvertraging gestart.
FREQ
Als de tijd ingesteld met parameter 8115
steeds boven de waarde (8111
Nadat de derde hulpmotor is gestart, wordt de uitgangsfrequentie van de ACS 400 verminderd met de
waarde (8111
START FREQ
Opmerking! Start Frequentie 3 moet tussen de limieten 8114
118
1 + 1 Hz) overschrijdt en er zijn geen hulpmotoren in bedrijf, dan wordt de teller
1 - 8112
1).
LAAG FREQ
AUX MOT START D
2 - 1 Hz) ligt, dan wordt de tweede hulpmotor gestart.
START FREQ
2 - 8113
2).
LAAG FREQ
AUX MOT START D
3 - 1 Hz) ligt, dan wordt de derde hulpmotor gestart.
START FREQ
3 - 8114
3).
LAAG FREQ
AUX MOT START D
1 - 1 Hz) ligt, dan wordt de eerste
START FREQ
1 en 2008
LAAG FREQ
is verlopen en als de uitgangsfrequentie nog steeds
2 en 2008
LAAG FREQ
is verlopen en als de uitgangsfrequentie nog
3 en 2008
LAAG FREQ
INTERNE
1 en 8104
REF STAP
1.
REF STAP
1.
REF STAP
is verlopen en als de
-1 liggen.
MAXIMUM FREQ
START
-1 liggen.
MAXIMUM FREQ
START
-1 liggen.
MAXIMUM FREQ
ACS 400 Handleiding