Voor elke eindpuntcoördinaat in de splineregel moeten de
splineparameters K3 t/m K1 geprogrammeerd zijn. De
volgorde van de eindpuntcoördinaten in de splineregel is
willekeurig.
De TNC verwacht de splineparameters K voor elke as altijd
in de volgorde K3, K2, K1.
Naast de hoofdassen X, Y en Z kan de TNC in de SPL-regel
ook de nevenassen U, V en W, alsmede rotatie-assen A, B
en C verwerken. In de "spline"-parameter K moet dan
steeds de overeenkomstige as opgegeven zijn
(bijv. K3A+0,0953 K2A-0,441 K1A+0,5724).
Wordt het getal van een splineparameter K groter dan
9,99999999, dan moet de postprocessor K in de
exponentiële schrijfwijze uitgeven (bijv. K3X+1,2750 E2).
De TNC kan een programma met splineregels ook bij
actief gezwenkt bewerkingsvlak afwerken.
Let erop dat de overgang van de ene spline naar de andere
zoveel mogelijk tangentieel verloopt (richtingsverandering
kleiner dan 0,1°). Anders voert de TNC, wanneer de
filterfuncties niet actief zijn, een nauwkeurige stop uit. De
machine schokt. Wanneer de filterfuncties actief zijn,
reduceert de TNC de aanzet op deze posities
dienovereenkomstig.
Het beginpunt van de spline mag maximaal 1 µm afwijken
van het eindpunt van de voorgaande contour. Bij grotere
afwijkingen komt de TNC met een foutmelding.
Invoerbereiken
Eindpunt spline: -99 999,9999 t/m +99 999,9999
Splineparameter K: -9,99999999 bis +9,99999999
Exponent voor splineparameter K: -255 t/m +255 (geheel getal)
HEIDENHAIN iTNC 530
521