Bewerkingsvlak via drie punten definiëren:
PLANE POINTS
Toepassing
Een bewerkingsvlak kan door de opgave van drie willekeurige
punten P1 t/m P3 van dit vlak eenduidig worden gedefinieerd. De
functie PLANE POINTS biedt deze mogelijkheid.
Let vóór het programmeren op het volgende
De verbinding tussen punt 1 en punt 2 legt de richting van
de gezwenkte hoofdas vast (X bij gereedschapsas Z).
De richting van de gezwenkte gereedschapsas kunt u
bepalen door de positie van het 3e punt ten opzichte van
de verbindingslijn tussen punt 1 en punt 2. Met behulp van
de rechterhandregel (duim = X-as, wijsvinger = Y-as,
middelvinger = Z-as, zie afbeelding rechtsboven) geldt het
volgende: de duim (X-as) wijst van punt 1 naar punt 2, de
wijsvinger (Y-as) wijst parallel aan de gezwenkte Y-as in de
richting van punt 3. Dan wijst de middelvinger in de
richting van de gezwenkte gereedschapsas.
De drie punten bepalen de schuinte van het vlak. De
positie van het actieve nulpunt wordt niet door de TNC
gewijzigd.
Parameterbeschrijving voor het positioneergedrag: Zie
"Positioneergedrag van de PLANE-functie vastleggen",
bladzijde 486.
HEIDENHAIN iTNC 530
481