Voor het configureren van een HP Jetdirect-printserver gebruikt u
de volgende opdrachten:
arp -s <IP address> <LAN hardware address>
ping <IP address>
waarbij <IP address> het gewenste IP-adres is dat aan de
printserver moet worden toegewezen. De arp-opdracht schrijft de
informatie naar de arp-cache op het werkstation en de ping-
opdracht configureert het IP-adres op de printserver.
Afhankelijk van het systeem is het mogelijk dat voor het
LAN-hardwareadres een specifieke opmaak vereist is.
Bijvoorbeeld:
Voor Windows NT 4.0, 2000 of XP
arp -s 192.168.45.39 00-01-E6-a2-31-98
ping 192.168.45.39
Voor UNIX
arp -s 192.168.45.39 00:01:E6:a2:31:98
ping 192.168.45.39
Opmerking
NLWW
Wanneer het IP-adres eenmaal op de printserver is
ingesteld, worden verdere arp- en ping-opdrachten
genegeerd. Wanneer het IP-adres geconfigureerd is,
kunnen arp en ping alleen worden gebruikt nadat
de printserver op de fabriekswaarden zijn
teruggesteld (zie
Op UNIX-systemen is het mogelijk dat de opdracht
arp -s van systeem tot systeem varieert.
Op sommige BSD-gebaseerde systemen wordt het
IP-adres (of de naam van de host) in omgekeerde
volgorde verwacht. Op andere systemen kunnen
extra parameters nodig zijn. Zie de documentatie
van uw systeem voor de specifieke opmaak voor
opdrachten.
Hoofdstuk
8).
TCP/IP-configuratie 84