Als het dimlicht aanstaat, gaat het
controlelampje van de dagrijverlichting
uit.
1
A
2
ckdf_2
1.
Dagrijlichtstand
2.
Dimlichtstand
3.
Controlelampje DRL/grootlicht
Overdag verbeteren het DRL en de
voorste markeringslichten, zie pagina 73,
de zichtbaarheid van de motorfiets
voor andere weggebruikers. De voorste
markeringslichten blijven branden bij
DRL, dimlicht en grootlicht.
De omschakeling van dagrijlicht naar
dimlicht kan handmatig worden gewij-
zigd met behulp van een schakelaar op
de linker schakelaarbehuizing. Met de
schakelaar in de dimlichtstand schakelt
de koplamp niet automatisch tussen
dimlicht en DRL.
In andere situaties moet het dimlicht
worden gebruikt, tenzij de verkeerssitu-
atie het gebruik van grootlicht mogelijk
maakt.
c
15
o
+9
3
INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
Rij niet langer dan noodzakelijk met
het dagrijlicht (DRL) als het omge-
vingslicht zwak is.
Als het donker is, in tunnels, of als de
omgevingsverlichting zwak is, kunnen
de dagrijlichten het zicht belemmeren
of andere weggebruikers verblinden.
Verblinding van andere weggebruikers
of beperkt zicht bij slechte verlichting
kan leiden tot verlies van controle over
de motorfiets met mogelijk ernstig
letsel of de dood tot gevolg.
Waarschuwingslampje
brandstofniveau
Het waarschuwingslampje voor
het
brandstofniveau
branden wanneer er nog circa
3,5 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
Bandenspanningswaarschuwings-
lampje (mits bandenspanningscon-
trolesysteem is ingebouwd)
WAARSCHUWING
Zet de motorfiets stil wanneer het
waarschuwingslampje voor de banden-
spanning gaat branden.
Rij niet op de motorfiets tot de
banden gecontroleerd zijn en de juiste
bandenspanning
toestand.
Het niet opvolgen van bovenstaand
advies kan leiden tot verlies van
controle
over
de
mogelijk ernstig letsel of de dood tot
gevolg.
gaat
hebben
in
koude
motorfiets
met
31