[Serveradres] en DNS
Let op de volgende punten om fouten te voorkomen bij het zoeken naar bestemmingen:
Als de hostnaam is opgegeven bij [Serveradres], moet er een DNS-server beschikbaar zijn in het netwerk.
If the IP address is entered for [Serveradres], controleer dan of de DNS-server alleen voorwaarts zoeken
ondersteunt. Als de server alleen voorwaarts zoeken ondersteunt, selecteer dan [Gebruik] voor [Inloggegevens].
Selecteert u [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)], let er dan op dat de DNS-server achterwaarts zoeken moet
ondersteunen.
[Beginpositie voor zoeken]
Geef het knooppunt in de mapstructuur op waarbij u wilt beginnen met zoeken. Als u niets invoert, wordt er gezocht
vanaf een willekeurig knooppunt dat automatisch wordt geselecteerd.
Afhankelijk van het type tekens dat u gebruikt, kunt u maximaal 120 tekens invoeren.
Als u het knooppunt gaat opgeven, typt u "DC=", gevolgd door een hostnaam (een met punten gescheiden
tekenreeks in de Active Directory-domeinnaam). Plaats tussen de vermeldingen een komma. Als de domeinnaam
bijvoorbeeld "jan.voorbeeld.com" is, typt u "DC=jan,DC=voorbeeld,DC=com".
[Gebruik SSL]
Schakel dit selectievakje in als u communicatie met de LDAP-server wilt versleutelen met SSL.
Dit is alleen mogelijk wanneer [Gebruik] is geselecteerd in [Inloggegevens].
[Poortnummer]
Voer het poortnummer in dat wordt gebruikt voor communicatie met de LDAP-server.
[Time-out voor authenticatie/ophalen van kenmerken]
Geef op hoe lang verificatie en het ophalen van attributen mag duren in een bereik van 15 tot 150 seconden.
[Kenmerk gebruikersnaam]
Voer de attribuutnaam in die moet worden vergeleken met een gebruikersnaam die is ingevoerd tijdens verificatie, van
maximaal 64 alfanumerieke tekens (Bijvoorbeeld: "sAMAccountNaam").
Niet vereist als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd in [Inlog-informatie].
[Kenmerk e-mailadres]
Voer de attribuutnaam in die moet worden gebruikt voor het verkrijgen van een e-mailadres van de verificatie-server,
van maximaal 64 alfanumerieke tekens. (Bijvoorbeeld: "mail").
[Inloggegevens]
Selecteer [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] afhankelijk van het type verificatie geïmplementeerd door
de LDAP-server.
[Gebruik]
[Gebruik
(beveiligingsauthenticatie)]
[Systeembeheerder-ID gebruiken]
Als [Gebruik] is geselecteerd in [Inloggegevens], bepaalt dit of authenticatie met de systeembeheerders-ID wordt
gebruikt. Als u de systeembeheerders-ID wilt gebruiken, selecteert u het selectievakje en geeft u de gebruikersnaam
en het wachtwoord op voor authenticatie. Schakelt u dit selectievakje uit, dan is aanmelding anoniem (geen
gebruikersnaam).
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in van het apparaat dat op de LDAP-server is geregistreerd, in de vorm
"(domeinnaam)\(gebruikersnaam)" (voorbeeld: domein1\gebuikersnaam1). Afhankelijk van het type tekens dat wordt
gebruikt kunnen tot wel 120 tekens worden ingevoerd.
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt opgeven of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u maximaal 24 tekens in het
vak [Wachtwoord].
[Domeinnaam]
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u maximaal 120 alfanumerieke
tekens voor de mapnaam in de boomstructuur van Active Directory (bijvoorbeeld: voorbeeld.com).
6
Klik op [OK].
Met deze optie wordt het apparaat geverifieerd met behulp van de Systeemmanager-
ID.
Selecteer deze optie om gegevens afkomstig van Kerberos, een
netwerkverificatieprotocol, te gebruiken voor het verificatiewachtwoord. Als deze
instelling is geselecteerd, moet de klok van de machine worden gesynchroniseerd met
die van de LDAP-server.