Geef aan hoe lang het apparaat moet zoeken. Voer een waarde in tussen 30 en 300 seconden.
[Inloggegevens]
Selecteer [Niet gebruiken], [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)], afhankelijk van het type verificatie dat
wordt gebruikt door de LDAP-server. Als [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd, moet u een
gebruikersnaam en wachtwoord opgeven.
[Niet gebruiken]
[Gebruik]
[Gebruik
(beveiligingsauthenticatie)]
[Authenticatiescherm weergeven tijdens zoeken]
Selecteer het selectievakje en vraag de gebruiker de gebruikersnaam en het wachtwoord in te voeren wanneer zoeken
wordt aangevraagd. Als het selectievakje [Dezelfde authenticatiegegevens als toen verzending werd gestart] is
geselecteerd, worden de gebruikersnaam en het wachtwoord die worden gebruikt voor authenticatie voor het
verzenden van faxen of scans, hier ook gebruikt. Als het selectievakje niet is uitgeschakeld, wordt voor de
authenticatie informatie gebruikt die is ingevoerd in [Gebruikersnaam].] en [Wachtwoord].
[Dezelfde authenticatiegegevens als toen verzending werd gestart]
Ingesteld of de authenticatie-informatie bij gebruik van de fax- of scanfunctie, ook wordt gebruik voor een
zoekopdracht. Dit selectievakje wordt gewoonlijk getoond als ingeschakeld; het geldt echter alleen wanneer het
selectievakje [Authenticatiescherm weergeven tijdens zoeken] is ingeschakeld.
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in van het apparaat dat is geregistreerd op de LDAP-server. Afhankelijk van het type tekens
dat u gebruikt, kunt u maximaal 120 tekens invoeren.
Als [Gebruik] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u de gebruikersnaam als "(domeinnaam)\(gebruikersnaam)".
(Voorbeeld: domein1\gebruiker1).
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd, typt u alleen de gebruikersnaam (bijvoorbeeld:
gebruiker1).
U hoeft niets in te voeren wanneer het selectievakje [Authenticatiescherm weergeven tijdens zoeken] is
ingeschakeld.
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt opgeven of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u maximaal 24 tekens in het
vak [Wachtwoord].
[Domeinnaam]
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u maximaal 120 alfanumerieke
tekens voor de mapnaam in de boomstructuur van Active Directory (bijvoorbeeld: voorbeeld.com).
De authenticatie-server registreren
Als het gebruik van de fax- en scanfuncties wordt beperkt, registreer dan de server die wordt gebruikt voor authenticatie.
[Servernaam]
Gebruik maximaal 24 alfanumerieke tekens voor de naam van de LDAP-server.
[Serveradres]
Typ het IP-adres van de LDAP-server of voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in voor de hostnaam van de server
(voorbeeld: ldap.voorbeeld.com).
Met deze optie wordt de machine niet geverifieerd met behulp van de
aanmeldingsgegevens.
Met deze optie wordt de machine geverifieerd met behulp van de
aanmeldingsgegevens.
Selecteer deze optie om gegevens afkomstig van Kerberos, een
netwerkverificatieprotocol, te gebruiken voor het verificatiewachtwoord. Als deze
instelling is geselecteerd, moet de klok van de machine worden gesynchroniseerd met
die van de LDAP-server.