INgebrUIkNaMe
Ingebruikname
4.3
Afstandsbediening FET
Aansluitveld FET
1 2 3 4 5 6
H L
Met de afstandsbediening FET kunt u de gevraagde kamertempe-
ratuur voor het toegewezen verwarmingscircuit met ± 5 °C wijzi-
gen. Bovendien kunt u de bedrijfsmodus wijzigen.
f Sluit de afstandsbediening aan op een van de klemmen "CAN
f
B".
f Houd ook rekening met de bedieningshandleiding van de
f
FET.
4.4
Internet Service Gateway ISG
Met de Internet Service Gateway ISG kan de warmtepomp in het
lokale thuisnetwerk en op afstand via het internet benaderd wor-
den.
f Sluit de Internet Service Gateway aan op een van de klem-
f
men "CAN B" (zonder "+").
f Houd ook rekening met de bedieningshandleiding van de
f
ISG.
De stroomvoorziening van de ISG loopt niet via de warmtepomp.
5.
Ingebruikname
Alle instellingen van de warmtepompmanager (zie lijst in het
hoofdstuk "Instellingen/parameters instellen" in de ingebruikna-
mehandleiding van de warmtepompmanager), de ingebruikname
van het toestel en de instructies aan de gebruiker van het toestel
moeten uitgevoerd worden door een installateur.
De ingebruikname dient overeenkomstig deze installatiehand-
leiding en de bedienings- en installatiehandleidingen van alle
componenten die bij het warmtepompsysteem horen, uitgevoerd
te worden.
Info
Voor de ingebruikname kunt u een beroep doen op onze
klantenservice (tegen betaling).
5.1
BUS-initialisatie
Bij de aansluiting van de BUS-kabel wordt niet alleen de elektri-
sche verbinding voor de communicatie van de installatie tot stand
gebracht. Bij de ingebruikname wordt door het plaatsen van de
BUS-kabel ook een toestelspecifiek adres voor het aansturen van
de warmtepomp toegekend.
8
| WPM
+
5.1.1 Algemeen
Info
In de schakelkast van elke warmtepomp is ruimte voor de
aansluiting van twee 3-aderige BUS-kabels, d.w.z. dat de
BUS-kabel tussen de warmtepompen parallel geschakeld
wordt.
Info
In een cascade moeten warmtepompen die voorzien zijn
voor de warmwateropwarming, altijd als eerste geïniti-
aliseerd worden. De resterende warmtepompen worden
daarna in willekeurige volgorde aangesloten.
Info
Voordat de WPM onder spanning gezet wordt, moeten
alle vereiste sensors aangesloten zijn. De WPM herkent
geen sensors die achteraf aangesloten worden.
Voorbeeld: Wanneer de sensor van de warmwaterboiler
bij de eerste ingebruikname niet aangesloten was, wor-
den alle parameters, programma's en temperaturen voor
warm water verborgen. De overeenkomstige waarden
kunnen niet geprogrammeerd worden.
Info
Bij verkeerde initialisatie moeten alle IWS (interne warm-
tepompregeling) gereset en opnieuw geïnitialiseerd wor-
den (zie hoofdstuk "Resetmogelijkheden/IWS opnieuw
initialiseren").
Info
Wanneer de BUS-kabel tussen WPM en de warmtepomp
onderbroken is, schakelt de volledige warmtepompin-
stallatie uit.
5.1.2 Volgorde bij BUS-aansluiting
Bij de BUS-aansluiting moet u onderstaande volgorde beslist
aanhouden:
f Leg de netspanning aan de WPM aan.
f
f Leg de netspanning aan de WPE aan (indien aanwezig).
f
f Leg de netspanning aan de interne warmtepompregeling
f
(IWS) aan.
f Laat de netspanning voor de compressor en de nood-/bij-
f
verwarming uitgeschakeld, zodat de warmtepomp tijdens de
initialisatie niet ongecontroleerd start.
In het menu DIAGNOSE/SYSTEEM worden onder BUSDEELNEME-
Ralle aangesloten busdeelnemers met de betreffende software-
versies weergegeven.
Nadat de initialisatie van de warmtepompen is afgesloten, kunt u
in menu DIAGNOSE/ SYSTEEM onder WARMTEPOMPTYPEScontro-
leren of alle aangesloten warmtepompen weergegeven worden.
5.2
Installatieconfiguratie door
parameterinstellingen
Bij storingen van de installatie moeten eerst de parameterinstel-
lingen (zie hoofdstuk "Instellingen/parameteroverzicht") gecon-
troleerd worden.
www.stiebel-eltron.com