INgebrUIkNaMe
Menu: INgebrUIkNaMe
Menu
Uitzondering WPL 10 C: hier wordt het ontdooien gestart via de
evaluatie van de proceswaardeconstellatie in het koelcircuit. In
de verwarmingsmodus schakelt de warmtepomp meteen naar het
ontdooibedrijf. In het warmwaterbedrijf wordt voor het ontdooien
gewisseld naar de verwarmingsmodus.
Bovendien wordt het waterdebiet (berekening uit verwarmings-
vermogen, aanvoer- en retourtemperatuur en vergelijking met
het specifieke minimumdebiet van het WP-type) gedurende de
laatste 30 seconden van geforceerde verwarming bewaakt. Wan-
neer het gemiddelde van het berekende minimumdebiet te laag
is, verschijnt een melding.
Wanneer de warmtepomp in de bedrijfsmodus ONTDOOIEN staat,
schakelen bij temperaturen van < 15 °C aan de condensor (vorst-
beschermingssensor) of aan de aanvoer van de warmtepomp de
elektrische naverwarmingsstanden (NHZ) in.
Bovendien is er in de bedrijfsmodus ONTDOOIEN een bewaking
van de vorstbeschermings- of de aanvoer- of retourtemperatuur.
Bij temperaturen < 10 °C verschijnt een melding.
Foutlogica: 5 fouten in 2 bedrijfsuren compressorwerking leiden
tot vergrendeling van de warmtepomp.
Ontdooiwerking WP-type 2/2*
Nadat de druksensor in verwarmings- of warmwaterbedrijf in
werking gesteld is, schakelt de warmtepomp onmiddellijk naar
het ontdooibedrijf.
Bij de instelling Bufferwerking UIT en daaropvolgende warmwa-
tervraag is er iets bijzonders aan de hand. Nadat de druksensor in
werking gesteld is, schakelt de warmtepomp gedurende 5 minuten
naar een geforceerde verwarming. Totdat het ontdooien gestart
wordt, worden de temperaturen van de condensor (vorstbescher-
mingsensor) en de retourtemperatuur vergeleken.
Wanneer het verschil > 25 K, wordt de warmtepomp met een mel-
ding uitgeschakeld. Bovendien is er in de bedrijfsmodus ONTDOOI-
EN een bewaking door de condensor (vorstbeschermingsensor).
Bij temperaturen < 10 °C verschijnt een melding.
Foutlogica: 5 fouten in 2 bedrijfsuren compressorwerking leiden
tot vergrendeling van de warmtepomp.
Ontdooiwerking WP-type 3/3*
Zodra het ontdooien gestart wordt via de evaluatie van de pro-
ceswaardeconstellatie in het koelcircuit, of wanneer er een refe-
rentieontdooiing nodig is, schakelt de warmtepomp onmiddellijk
naar het ontdooibedrijf.
De compressor wordt gedurende een beperkte periode uitgescha-
keld, daarna start de compressor opnieuw in het ontdooibedrijf.
Wanneer de warmtepomp in de bedrijfsmodus ONTDOOIEN staat,
schakelen bij temperaturen van < 15 °C aan de condensor (vorst-
beschermingssensor) of aan de aanvoer van de warmtepomp de
elektrische naverwarmingsstanden (NHZ) in.
Bovendien worden de volgende zaken tijdens het ontdooien be-
waakt:
- de vorstbeschermingstemperatuur
- de aanvoertemperatuur
- een grensdebiet.
Bij temperaturen < 10 °C of wanneer het debiet lager wordt dan
het grensdebiet, verschijnt een melding.
34
| WPM
Foutlogica: 5 fouten in 24 bedrijfsuren compressorwerking leiden
tot vergrendeling van de warmtepomp.
Ontdooiwerking WP-type 4/4*
Nadat de drukverschilschakelaar of de druksensor in verwar-
mings- of warmwaterbedrijf in werking is gesteld, schakelt de
warmtepomp onmiddellijk naar het ontdooibedrijf.
Wanneer de warmtepomp in de bedrijfsmodus ONTDOOIEN staat,
schakelen bij temperaturen van < 15 °C aan de condensor (vorst-
beschermingssensor) of aan de aanvoer van de warmtepomp de
elektrische naverwarmingsstanden (NHZ) in.
Bovendien worden de volgende zaken tijdens het ontdooien be-
waakt:
- de vorstbeschermingstemperatuur
- de aanvoertemperatuur
- een grensdebiet.
Bij temperaturen < 10 °C of wanneer het debiet lager wordt dan
het grensdebiet, verschijnt een melding.
Foutlogica: 5 fouten in 24 bedrijfsuren compressorwerking leiden
tot vergrendeling van de warmtepomp.
Maximale ontdooitijd
Bij alle warmtepomptypes bedraagt de maximale ontdooitijd 20
minuten. Als de maximale ontdooitijd bereikt is, wordt het ont-
dooien beëindigd. De warmtepompen draaien dan geforceerd ge-
durende 20 minuten in de verwarmingsmodus. Pas daarna wordt
het ontdooiproces opnieuw gestart.
STILSTANDTIJD
Om de compressor te beschermen, wordt na het uitschakelen van
een warmtepomp een stilstandtijd ingesteld. De vooringestelde
stilstandtijd van 20 minuten of 10 minuten (afhankelijk van het
warmtepomptype) mag in normale werking niet minder zijn.
Wanneer een verlaging wegens reparatie- of instelwerkzaamhe-
den vereist is, moet u na deze werkzaamheden in elk geval een
terugstelling naar 20 minuten of 10 minuten instellen.
MAXIMALE STROOM
Met deze parameter is het mogelijk om voor de warmtepomp het
maximale stroomverbruik te begrenzen, als aanpassing aan de
stroomvoorzieningsituatie van de opstellocatie.
Let er echter op dat het verwarmingsvermogen bij hoge aanvoer-
temperaturen of lage buitentemperaturen daalt.
MINIMALE LOOPTIJD
Telkens als de compressor inschakelt, wordt een countdown
gestart met de ingestelde tijd (in minuten). Pas nadat deze af-
gelopen is, kan de compressor door de regelaar uitgeschakeld
worden, d.w.z. dat een uitschakeling via de regelaar vertraagd
kan worden. Een uitzondering hierop is het aanspreken van de
temperatuurbewaking of drukbewaking, wat tot een onmiddellijke
uitschakeling leidt.
www.stiebel-eltron.com