INgebrUIkNaMe
Menu
Menu: INgebrUIkNaMe
INTENSIEVE ONTDOOIING
De intensieve ontdooiing is een uitbreiding van het normale ont-
dooiproces. Bij intensieve ontdooiing wordt warme lucht door de
ventilator gevoerd.
In deze parameter kunt u instellen hoe vaak een intensieve ont-
dooiing in de plaats van het normale ontdooiproces wordt uit-
gevoerd.
Voorbeeld: Als u de parameter op "5" instelt, is elke vijfde ont-
dooiing een intensieve ontdooiing.
Info
Bij de intensieve ontdooiing ontstaan hogere exploita-
tiekosten.
DIMENSIONERING VERWARMING
Hier stelt u de warmtebehoefte van de woning in met inachtne-
ming van de regionaal laagste temperatuurverhoudingen (bij-
voorbeeld 10 kW warmtebehoefte bij -14 °C buitentemperatuur).
In de loop van de werking berekent het toestel daaruit de waarde
waarmee de warmtepomp optimaal werkt.
Let op: als hier een te hoge warmtebehoefte wordt ingesteld, ver-
mindert de efficiëntie van de totale installatie. Omgekeerd moet
bij een te klein ingestelde warmtebehoefte eventueel op comfort
worden ingeboet.
ONTWERPTEMPERATUUR
f Stel hier de ontwerptemperatuur in. Dit is de buitentempe-
f
ratuur (°C) waarvoor in de regio waar de warmtepomp ge-
bruikt wordt, de warmtebehoefte berekend wordt.
WARMTEBEHOEFTE
f Stel hier de voor de ontwerptemperatuur berekende warmte-
f
behoefte in.
CONSTANT VERMOGEN
Deze parameter definieert het verwarmingsvermogen in vaste
waarde- en zwembadwerking en in het opwarmprogramma.
Daarbij wordt onafhankelijk van de buitentemperatuur geregeld
op het vast ingestelde vermogen.
CONDENSAATVERW. LINT
BUITENTEMPERATUUR
f Stel hier de buitentemperatuur in vanaf welke het condens-
f
aatverwarmingslint inschakelt.
DIRECTSTART
Tijdens de ingebruikname kunt u de werking van de warmte-
pomp controleren door een directe start van de warmtepomp te
activeren. Als de parameter wordt opgeroepen, verschijnt op het
displayUIT. Wanneer u op AAN instelt en op "OK" drukt, wordt de
directe start uitgevoerd. De overeenkomstige pompen worden na
de start ingeschakeld. De waarde van 60 seconden wordt op het
www.stiebel-eltron.com
display zichtbaar tot 0 afgeteld. Op het display verschijnt daarna
bij Directstart AAN.
Vervolgens schakelen de warmtepomp en de bijbehorende buf-
ferpomp in.
STILLE MODUS
Geluiddempende werking
De STILLE MODUS is een werkwijze voor lucht | water-warmte-
pompen waarbij het geluidsvolume van de warmtepomp gere-
duceerd wordt.
Info
De stille modus heeft gevolgen voor het verwarmingsver-
mogen en het rendement van de warmtepomp.
Wanneer stille modus 2 actief is, liggen de exploitatie-
kosten hoger.
REDUCTIE VENTILATOR
Zodra deze parameter op AAN ingesteld wordt, wordt het venti-
latortoerental van de warmtepompen van het type 1/1* en 4/4*
(niet bij WPL 34/47) gereduceerd als STIL PROGRAMMA 1 actief is.
REDUCTIE VERMOGEN
Zodra deze parameter op AAN ingesteld wordt, kan bij actief STIL
PROGRAMMA 1 het ventilatortoerental en het compressorvermo-
gen van de warmtepomp van het type 3/3* onafhankelijk van el-
kaar door de volgende parameters gereduceerd worden.
VERMOGEN
De reductie van het compressorvermogen kan hier met een per-
centage ingesteld worden.
VENTILATOR
De reductie van het ventilatortoerental kan hier met een percen-
tage ingesteld worden.
WARMTEPOMP UIT
Zodra deze parameter op AAN wordt gezet, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld en staat de interne of externe tweede warmteop-
wekker in voor de verwarmings-/WW-functie als STIL PROGRAM-
MA 2 actief is.
I/O KONFIGURATION
INGANG X 1.13
In deze menuoptie kunt u instellen, waarvoor de ingang X 1.13
wordt gebruikt.
WPM |
35