INgebrUIkNaMe
Menu: PrOgraMMa'S
Menu
OPWARMPROGRAMMA
Het opwarmprogramma voor de dekvloer is bedoeld voor warm-
tepompen in combinatie met vloerverwarming. Het programma
dient voor de gerichte opwarming en droging van nieuw gelegde
vloeren. In de tijd dat het opwarmprogramma actief is, is de be-
drijfsmodus NOODBEDRIJF niet beschikbaar.
Het opwarmen gebeurt via een instelbare tijd met een instel-
baar temperatuurverloop. Na afloop van het opwarmprogramma
wisselt de warmtepomp naar het op dat moment geldende pro-
gramma.
Info
In de tijd dat het opwarmprogramma actief is, bereikt de
warmtepomp vaker het maximale vermogen. De ener-
giebehoefte en de geluidssterkte zijn groter dan in de
normale werking.
Materiële schade
!
Verkeerde instellingen kunnen tot beschadiging van de
warmtepomp of van de dekvloer leiden. Bij brine/wa-
ter-warmtepompen kan de warmtebron bovendien be-
schadigd raken.
f Let op de hierna beschreven verschillen tussen
f
lucht | water-warmtepompen en brine | wa-
ter-warmtepompen.
Lucht | water- warmtepompen
Om bij het ontdooien de vorstbeveiliging van de warmtepomp
buiten de zomerperiode of bij een buitentemperatuur < 15 °C te
waarborgen, mag het opwarmen niet via de warmtepomp ge-
beuren. Het opwarmen moet via de nood-/bijverwarming of een
externe warmteopwekker gebeuren.
f Sluit de nood-/bijverwarming of een externe warmteopwek-
f
ker aan.
f Stel de parameter OND WERKINGSGEBIED HZG (in het menu
f
"INSTELLINGEN/VERWARMEN/BASISINSTELLING/ELEKTRI-
SCHE NAVERWARMING") in op +40 °C.
f Stel na afloop van het opwarmprogramma de parameter OND
f
WERKINGSGEBIED HZG terug in op de uitgangswaarde.
f Controleer na afloop van het opwarmprogramma de parame-
f
ter BIVALENTIETEMPERATUUR HZG.
Brine | water-warmtepompen
Het opwarmen mag niet met de warmtepomp gebeuren. Bij het
opwarmen met de warmtepomp raakt de warmtebron overbelast
en permanent beschadigd. Het opwarmen moet via de nood-/
bijverwarming of een externe warmteopwekker gebeuren.
f Sluit de nood-/bijverwarming of een externe warmteopwek-
f
ker aan.
f Stel de parameter OND WERKINGSGEBIED HZG (in het menu
f
"INSTELLINGEN/VERWARMEN/BASISINSTELLING/ELEKTRI-
SCHE NAVERWARMING") in op +40 °C.
f Stel na afloop van het opwarmprogramma de parameter OND
f
WERKINGSGEBIED HZG terug in op de uitgangswaarde.
f Controleer na afloop van het opwarmprogramma de parame-
f
ter BIVALENTIETEMPERATUUR HZG.
www.stiebel-eltron.com
SELEC. VERWARMINGSCIRCUIT
In het menuoptie SELEC. VERWARMINGSCIRCUIT kunt u de voor het
opwarmprogramma benodigde verwarmingscircuits selecteren.
In de warmtepompmanager kunnen het verwarmingscircuit 1 en
de verwarmingscircuits 2 tot 3 worden geselecteerd. Wanneer
de warmtepompuitbreiding WPE in het systeem is geïnstalleerd,
kunnen het verwarmingscircuit 1 of de verwarmingscircuits 2 tot
5 worden geselecteerd.
Wanneer de verwarmingscircuits 2 tot 3 of 2 tot 5 in gebruik zijn,
regelt de mengklep in het geselecteerde verwarmingscircuit de
aanvoertemperatuur tot de gevraagde waarden.
Wanneer alleen het directe verwarmingscircuit 1 in werking is,
worden de gevraagde waarden met 5 K verlaagd om temperatuur-
verschillen in het buffervat te corrigeren.
Bij werking zonder buffervat moet een onderscheid gemaakt wor-
den tussen inverterwarmtepompen en On-/Off-warmtepompen.
Inverterwarmtepompen zonder buffervat
De temperatuur van het verwarmingscircuit wordt door weging
van de toevoer- en retourtemperatuur van de interne sensors van
de warmtepomp geregeld. Hiervoor moet op de warmtepompma-
nager geen sensor worden aangesloten. De bufferpomp 1 dient
als verwarmingscircuitpomp 1.
De uitbreiding van de warmtepomp is hier zonder werking.
On-/Off-warmtepompen zonder buffervat
Voor het opwarmprogramma kan alleen het verwarmingscircuit 1
worden geselecteerd. Op de warmtepomp moet de verwarmings-
circuitsensor 1 zijn aangesloten. De bufferpomp 1 dient als ver-
warmingscircuitpomp 1.
De uitbreiding van de warmtepomp is hier zonder werking.
WPM |
15