13 Uitgangen
13.1 Een uitgang bij gebruikmaking van de adapter voor de actieve stroomingang configureren
Bij de configuratie van een analoge uitgang wordt nu het outputbereik vastgelegd.
Spec. functie\SYSTEEM inst.\Procesuitgangen\...\I1 Uitgangbereik
• Kies ander bereik om het outputbereik handmatig in te toetsen.
• Druk op ENTER.
Spec. functie\SYSTEEM inst.\Procesuitgangen\...\I1 Uitgang MIN
• Toets 4 mA in.
• Druk op ENTER.
Spec. functie\SYSTEEM inst.\Procesuitgangen\...\I1 Uitgang MAX
• Toets 22 mA in.
• Druk op ENTER.
Spec. functie\SYSTEEM inst.\Procesuitgangen\...\Foutwaarde
• Kies de lijstnotering Andere waarde voor de foutenoutput.
• Druk op ENTER.
• Toets de foutwaarde 22 mA in.
• Druk op ENTER.
De uitgang activeren
• Kies in de programmavertakking Uitgangsopties het kanaal waarvoor een uitgang
geactiveerd moet worden.
• Druk op ENTER.
Uitgangsopties\...\Stroomlus
• Druk op ENTER totdat Stroomlus in beeld verschijnt. Kies ja om de uitgang te activeren.
• Druk op ENTER.
Nadat een analoge uitgang in de programmavertakking Uitgangsopties geactiveerd
is, moet het meetbereik van de brongrootte ingetoetst worden.
Uitgangsopties\...\Meetwaarden
• Kies absoluut.
• Druk op ENTER.
122
2018-07-05, UMFLUXUSF60xV5-0-2NL
FLUXUS F60*