Configuratie
8.4
Systeeminstellingen
8.4.1
De apparaatinstellingen specificeren
De volgende tabellen geven de instelmogelijkheden weer in het dialoogvenster
Systeemconfig..
De beschrijving gaat uit van de maximale apparaatconfiguratie. Het werkelijke
apparaat kan functioneel verschillen van de onderstaande beschrijvingen.
Diverse instellingen zijn mogelijk voor het apparaat:
Fabrieksinstellingen
Dräger levert het apparaat met fabrieksinstellingen die worden gebruikt wanneer u
het apparaat de eerste keer opstart. Gebruikers kunnen het apparaat resetten naar
de fabrieksinstellingen.
Voor gebruiker specifieke instellingen
De gebruiker kan specifieke instellingen voor het apparaat bepalen. De instellingen
(bijv. therapiewaarden, alarmgrenzen of schermindeling) kunnen worden gedaan in
het dialoogvenster Systeemconfig.. Voor de gebruiker specifieke instellingen
worden automatisch opgeslagen zodra ze zijn bevestigd. Voor de gebruiker
specifieke instellingen kunnen naar andere apparaten worden overgedragen met
de functie Import/export. Voor meer informatie, zie het volgende hoofdstuk:
''Gegevens overdragen naar een ander apparaat'' (pagina 138)
Voor de gebruiker specifieke instellingen worden automatisch toegepast in de
volgende situaties:
– Wanneer het apparaat opnieuw wordt opgestart nadat het gedurende meer dan
2 uur is uitgeschakeld.
– Als de knop Nieuwe patiënt is geactiveerd toen het apparaat werd
ingeschakeld.
Voor patiënt specifieke instellingen
De gebruiker kan de fabrieksinstellingen of voor de gebruiker specifieke instellingen
aanpassen, zodat ze bij de huidige patiënt passen. De waarden voor de voor
patiënt specifieke instellingen worden ingesteld op het hoofdscherm via de
therapiebalk (modi en therapieregelaars). De voor patiënt specifieke alarmen
worden ingesteld via het hoofdscherm in het dialoogvenster Alarmen. De voor
patiënt specifieke instellingen omvatten ook de informatie in het dialoogvenster
Systeemconfig. > Patiënt. Voor de patiënt specifieke instellingen kunnen naar
andere apparaten worden overgedragen met de functie Import/export. Voor meer
informatie, zie het volgende hoofdstuk: ''Gegevens overdragen naar een ander
apparaat'' (pagina 138)
Voor de patiënt specifieke instellingen worden automatisch ingesteld in de volgende
situaties:
– Wanneer het apparaat opnieuw wordt opgestart nadat het gedurende minder
dan 2 uur is uitgeschakeld.
– Als de knop Huidige patiënt is geactiveerd toen het apparaat werd
ingeschakeld.
146
Gebruiksaanwijzing Babyleo TN500 SW 1.0n