18
Veilig en op de juiste wijze › Voor de rit
mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van
het hoofd.
De voeten in de voetenruimte laten.
▶
De volledige zitting gebruiken.
▶
Niet naar voren leunen of opzij gaan zitten.
▶
De ledematen niet door de ruitopeningen naar bui-
▶
ten steken.
›
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de be-
stuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de
afstand
van de benen tot het dashboard op
B
kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt.
›
De hoek van de leuning zodanig instellen, dat u het
stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen
armen kunt vastpakken.
›
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven. De bijrijder moet een minimumafstand
van 25 cm t.o.v. het dashboard in acht nemen.
Juist gordelverloop
lichaam aanliggen (mag niet over losse kledingla-
gen lopen).
Het heupgordelgedeelte moet voor het bekken lo-
▶
pen en strak aanliggen.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeelte
▶
zo diep mogelijk tegen het bekken liggen, zodat er
geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend.
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid
▶
en langs scherpe randen schuren.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwer-
▶
pen in de kleding leiden, bv. sleutels enz.
De slotgesp mag alleen in het gordelslot van de be-
▶
treffende stoel worden gestoken.
De gordelband moet strak aanliggen. Daarom geen
▶
klemmen of vergelijkbare voorwerpen voor het in-
›
De bestuurdersstoel in
lengterichting zo in-
stellen dat u de peda-
len met licht gebogen
benen volledig kunt in-
trappen.
›
Het stuurwiel zo instel-
len dat de afstand
A
tussen stuurwiel en
borstkas ten minste
25 cm bedraagt .
Voor de optimale be-
schermende werking van
de veiligheidsgordels is
het gordelverloop van
groot belang.
Het schoudergordelge-
▶
deelte moet over het
midden van de schou-
der lopen, mag nooit
over de hals lopen en
moet strak tegen het
stellen van de veiligheidsgordel aan de lichaams-
grootte bevestigen.
Juist vasthouden van het stuurwiel
Rekening houden met de werking van het airbag-
systeem
Airbagsystemen kunnen hun beschermende werking
alleen ontwikkelen, indien alle inzittenden de gordel
hebben omgegespt en de juiste zithouding hebben
ingenomen.
In het werkingsgebied van de airbag
mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen,
zoals bv. bekerhouders, kledinghaken enz. bevinden.
Het stuurwiel en het dashboard niet afplakken of
▶
afdekken. De voorairbags zouden zich anders niet
kunnen ontvouwen.
In enkele situaties moet de bijrijdersvoorairbag bui-
ten werking worden gesteld
Kinderen juist vastzetten
Kinderen niet op schoot vervoeren en voor het
▶
kind en uzelf een veiligheidsgordel gebruiken.
Kinderen uitsluitend in een geschikt kinderzitje ver-
▶
voeren
» Pagina
42.
Kinderen kleiner dan 150 cm zijn zonder kinderzitje
niet goed beschermd. Niet juist beschermde kinde-
ren kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre door de wagen worden geslingerd. Ze kun-
nen daarbij zichzelf en andere inzittenden levensge-
vaarlijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of
een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een
ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk let-
sel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de
bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsys-
teem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze
zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Het stuurwiel met bei-
▶
de handen vasthouden
aan de buitenzijde van
het stuur op kwart
over negen. Anders
kunt u bij een airbagac-
tivering zware verwon-
dingen aan armen, han-
den en hoofd oplopen.
» Pagina 45
» Pagina
46.