3 - Positioneren
Als de auto achteruit in het vak is ingeparkeerd,
wordt de auto recht gezet en gefixeerd.
1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht tot-
dat het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzich-
tig vooruit.
2. Stop de auto als hierom met grafische voor-
stellingen en een melding wordt verzocht.
3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd
voorzichtig achteruit tot met grafische voor-
stellingen en meldingen wordt verzocht om
te stoppen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd,
waarna met grafische voorstellingen en een mel-
ding wordt aangegeven dat het insteken is afge-
rond. U moet mogelijk later corrigeren – alleen u
kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd
staat.
BELANGRIJK
De waarschuwingsafstand is korter, wanneer
de sensoren worden gebruikt door PAP dan
wanneer Park Assist de sensoren gebruikt.
Gerelateerde informatie
•
Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266)
Park Assist-camera (p. 261)
•
BESTUURDERSONDERSTEUNING
Actieve parkeerhulp (PAP)* -
beperkingen
De PAP-regeling wordt beëindigd:
}}
269
* Optie/accessoire.