Regelaars (controllers) gebruiken
De S90 biedt u een verbazingwekkend aantal besturingsmogelijkheden. Het is niet alleen uitgerust met de conventionele pitch-
bend- en modulatiewielen, maar ook met speciale schuiven — en is voorzien van een extra aantal aansluitingen op het achterpa-
neel voor voetpedalen en voetschakelaars. U kunt regelaars op de aansluitingen op het achterpaneel aansluiten en allerlei para-
meters met de voet of met de hand regelen. In dit gedeelte worden de basisfuncties van deze regelaars uitgelegd.
Pitchbendwiel &
modulatiewiel
De voornaamste functie van het pitchbendwiel is het regelen
van de toonhoogte. Beweeg het wiel naar boven of naar be-
neden om de toonhoogte omhoog of omlaag te buigen.
Het modulatiewiel wordt over het algemeen gebruikt om mo-
dulatie-effecten (tremolo, vibrato, filtervariaties, enz.) aan
het geluid toe te voegen. Hoe hoger u het modulatiewiel zet,
hoe groter de modulatie is die op het geluid wordt toegepast.
Pitchbend-
wiel
Toonhoogte
omhoog
Toonhoogte
omlaag
PITCH
n Het pitchbendbereik kan per voice/performance worden
OPM.
ingesteld (Ref.nr. 14). Het wiel kan ook aan andere
parameters worden toegewezen (blz. 55).
n Zelfs als er een andere parameter aan het wiel is toegewe-
OPM.
zen, worden er, bij gebruik van het wiel, pitchbendbood-
schappen via MIDI OUT verstuurd.
n Modulatiediepte kan ook van te voren worden ingesteld.
OPM.
Het wiel kan ook aan verschillende parameters worden
toegewezen, zoals volume of pan (blz. 55).
Modulatie-
wiel
Dieper
MODULATION
CS-schuiven (CS)
Met de schuiven kunt u verschillende aspecten van de klank
van de voice in real time wijzigen — tijdens het spelen. U kunt
bepalen aan welke functie- of parametergroepen de schuiven
worden toegewezen door op de [CONTROL FUNCTION]-knop
te drukken. U kunt een groep van door de gebruiker vrij toe te
wijzen functies besturen door de ASSIGN-groep (A, B, 1, 2) te
selecteren.
n U kunt ook bepalen welke rij van CS-schuiven automa-
OPM.
tisch actief wordt als u een bepaald programma selecteert
(Ref.nrs. 12, 58).
n Common systeemparameters worden toegewezen aan
OPM.
schuif [A] en [B] ([F4]→[SF2] Ref.nr. 128).
Voice-specifieke parameters worden toegewezen aan
schuif [1] en [2] (blz. 55). Schuif [1] en [2] kunnen
worden toegewezen aan een in te stellen Control Set
Source (blz. 55).
n Aan iedere voice is een aantal geschikte presetparameter-
OPM.
instellingen toegewezen. Door deze schuiven [1] en [2] te
gebruiken worden deze instellingen in feite met een
bepaalde hoeveelheid aangepast. Als deze parameters
reeds op hun minimum of maximum waarden staan
geprogrammeerd, dan kunt u deze instellingen niet
overschrijden.
CS-schuiven & tracks
(als VOLUME geselecteerd wordt)
In de voicemode kunt u hiermee het volume van de vier
elementen regelen (blz. 26).
In de performancemode kunt u hiermee het volume
van de vier parts regelen. In de sequence playmode
kunt u hiermee het volume van specifieke tracks (parts)
aanpassen, afhankelijk van welke groep tracks geselec-
teerd is.
CS1
Als de geselecteerde
1
tracks (parts) 1-4 zijn:
Als de geselecteerde
5
tracks (parts) 5-8 zijn:
Als de geselecteerde
9
tracks (parts) 9-12 zijn:
Als de geselecteerde
13
tracks (parts) 13-16 zijn:
Als de zoneschakelaar is aangezet in de master playmode,
dan kunnen er verschillende functies (besturingsnummers)
worden toegewezen aan deze CS-schuiven (Master zone
edit [F5] Ref.nr. 134).
Regelaars (controllers) gebruiken
CS2
CS3
CS4
2
3
4
6
7
8
10
11
12
14
15
16
53