De SSP-functionaliteit in CPQONLIN is een beperkte subset van de volledige
functionaliteit die beschikbaar is in het Compaq hulpprogramma Array
Configuration dat offline wordt uitgevoerd. Met CPQONLIN kunt u alleen de
toegangsregeling toevoegen of verwijderen vanaf de server waarop het wordt
uitgevoerd. Als SSP via CPQONLIN wordt ingeschakeld op een logische
schijfeenheid, worden alle aansluitingen in de server toegevoegd aan de
toegangslijst voor de betreffende logische schijfeenheid. Als de optie wordt
uitgeschakeld, worden alle aansluitingen in de server verwijderd uit de
toegangslijst. Wanneer SSP wordt ingeschakeld voor een logische schijfeenheid,
zijn alleen die aansluitingen in de toegangslijst in staat toegang te krijgen tot de
logische schijfeenheid. Er zijn vier scenario's die kunnen plaatsvinden bij SSP
op een logische schijfeenheid die wordt geconfigureerd met CPQONLIN:
1. Als SSP niet is ingeschakeld op de logische schijfeenheid en u schakelt
dit in via CPQONLIN, worden alle aansluitingen in de server
toegevoegd aan de toegangslijst, en zijn aansluitingen in andere servers
niet meer in staat toegang te krijgen tot de logische schijfeenheid.
2. Als SSP is ingeschakeld op de logische schijfeenheid, maar er zijn
aansluitingen in de server die niet in de toegangslijst staan, worden door
het inschakelen van SSP in CPQONLIN alle aansluitingen in de server
toegevoegd aan de toegangslijst. Hierdoor kunnen alle aansluitingen in
de server toegang krijgen tot de logische schijfeenheid en wordt de
toegang van andere servers niet gewijzigd.
3. Als SSP wordt ingeschakeld op de logische schijfeenheid en er zijn
aansluitingen in de toegangslijst vanaf andere servers, worden door het
uitschakelen van SSP op de logische schijfeenheid in CPQONLIN alle
aansluitingen in de server verwijderd uit de toegangslijst. De server
heeft geen toegang meer tot de logische schijfeenheid en I/O vanaf
adapters in de server naar de logische schijfeenheid is niet mogelijk.
Geen van de schijfactiviteiten die door het besturingssysteem in het
cachegeheugen zijn geplaatst voor de logische schijfeenheid wordt
geschreven. CPQONLIN wijzigt de toegang van andere servers niet.
4. Als SSP wordt ingeschakeld op de logische schijfeenheid en er staan
alleen aansluitingen in de huidige server in de toegangslijst, worden
door het uitschakelen van SSP in CPQONLIN alle aansluitingen uit de
toegangslijst verwijderd en wordt SSP uitgeschakeld voor de logische
schijfeenheid. Alle aansluitingen op de logische schijfeenheid krijgen
vervolgens toegang tot de logische schijfeenheid. (Wanneer SSP wordt
uitgeschakeld op een logische schijfeenheid en er staan geen
aansluitingen in de toegangslijst, hebben alle aansluitingen op de
logische schijfeenheid toegang.)
Zie 'Selective Storage Presentation (SSP)' in hoofdstuk 1 'Inleiding' voor
meer informatie over Selective Storage Presentation.
Hulpprogramma Array Configuration uitvoeren 5-47