Werken met de machine
10.3.1
Spuitvloeistof spuiten
174
•
De pompcapaciteit is afhankelijk van het pompaandrijftoerental.
Stel het pomptoerental zodanig in (tussen 400 en 550 min
altijd een voldoende grote volumestroom naar de spuitbomen en
voor het roerwerk ter beschikking staat. Hierbij dient er absoluut
rekening mee gehouden te worden dat bij hoge rijsnelheid en
grote dosering meer spuitvloeistof getransporteerd moet worden.
•
Het roerwerk blijft normaal gezien vanaf het vullen tot u klaar
bent met spuiten ingeschakeld. Doorslaggevend zijn hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant van het preparaat.
•
De spuitvloeistoftank is leeg, wanneer de spuitdruk plotseling
duidelijk afneemt.
•
Resthoeveelheden in de spuitvloeistoftank kunnen tot een druk-
val van 25% correct worden verwerkt.
•
Zuig- of drukfilter zijn verstopt als de spuitdruk bij onveranderde
omstandigheden afneemt.
•
Koppel de veldspuit volgens de voorschriften aan de tractor!
•
Controleer voor het spuiten de volgende machinegegevens op
de bedieningsterminal
ο
de waarden voor het toegestane spuitdrukbereik van de in
de spuitbomen ingebouwde spuitdoppen.
ο
de waarde "impulsen per 100 m".
•
Neem de nodige maatregelen als tijdens het spuiten een fout-
melding op het display van de AMATRON 3 verschijnt en tegelijk
een akoestisch alarmsignaal te horen is.
•
Controleer de weergegeven spuitdruk tijdens het spuiten.
Zorg ervoor dat de weergegeven spuitdruk in geen geval meer
dan ±25% van de gewenste spuitdruk uit de spuittabel afwijkt,
bv. bij het veranderen van de dosering via de plus-/mintoetsen.
Grotere afwijkingen van de gewenste spuitdruk maken geen op-
timaal behandelingsresultaat mogelijk en belasten het milieu.
Verlaag of verhoog de rijsnelheid zolang tot u opnieuw in het
toegestane spuitdrukbereik van de gewenste spuitdruk terug-
keert.
UX Super BAG0054.10 11.16
-1
) dat