BELICHTINGSCORRECTIE
De door de camera bepaalde belichting kan over ±3,0 LW worden veranderd
om de uiteindelijke opname lichter of donkerder te maken. Voor informatie over
LW raadpleegt u bladzijde 31. Belichtingscorrectie kan alleen worden toe-
gepast bij programmabelichting, diafragmavoorkeuze en sluitertijdvoorkeuze.
2
1
Bij gebruik van het belichtingstrapje wordt een ingestelde
belichtingscorrectie in het belichtingstrapje verdisconteerd.
Raadpleeg bladzijde 48 voor het maken van een belichtingstrapje.
Het belichtingssignaal in de zoeker knippert wanneer de belichting
buiten het sluitertijd- of diafragmabereik valt.
Raadpleeg de desbetreffende paragraaf over de belichtingsfuncties
voor meer achtergrondinformatie.
De belichtingscorrectie wordt niet op 0 teruggezet wanneer de
camera wordt uitgezet.
Hij wordt wel op 0 teruggezet wanneer het functiewiel naar de stand
'volautomatische programmabelichting' wordt gedraaid.
42
G
EAVANCEERDE FUNCTIES
Druk de belichtingscorrectietoets (1) in
en draai aan het instelwiel (2) om de
gewenste correctie in te stellen. De
correctiewaarde wordt aangegeven in
het LCD. Het belichtingssignaal in de
zoeker geeft een positieve (>) of
negatieve (<) correctie ten opzichte
van de gemeten belichting aan.
Eenmaal ingesteld, geven de indicatie
van de belichtingscorrectie in het LCD
en het belichtingssignaal in de zoeker
een toename (+ / >) of een afname (- /
<) van de gemeten belichting aan.