DIAFRAGMAVOORKEUZE - A
Diafragmavoorkeuze wordt ingesteld via het functiewiel (blz. 36). Het
diafragma bepaalt niet alleen de belichting, maar ook de scherptediepte,
het gebied dat scherp wordt afgebeeld in de opname (zie bladzijde 30).
1
Diafragma
Draai aan het instelwiel (1) om het diafragma te kiezen.
Het diafragmabereik is afhankelijk van het objectief. De
diafragmawaarde kan worden afgelezen op het LCD.
Druk de ontspanknop half in (2) om te
2
zien welke sluitertijd de camera heeft
berekend.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Wanneer de vereiste belichting buiten het
sluitertijden-bereik valt, knippert de slui-
tertijd in het LCD. Tevens knippert een
van de belichtingssignalen in de zoeker
om aan te geven dat de gekozen waarde
onderbelichting (<) of over-belichting (>)
zal veroorzaken. Pas de diafragma-
waarde aan totdat het knipperen stopt.
Om invulflitsen te gebruiken drukt u op
de flitsfunctietoets (3) om de flitser te
laten opklappen. De sluitertijd kan hierbij
niet korter zijn dan de flitssynchroni-
satietijd van 1/90 s. Knippert de aan-
3
duiding voor de sluitertijd, pas dan het
diafragma aan totdat het knipperen stopt.
Het flitsbereik is afhankelijk van het dia-
fragma (zie blz. 25). Om de flitser uit te
zetten, drukt u de flitskop omlaag.
39