gevaar op letsel aan benen of voeten tot een minimum te beperken, moet
u uw voeten altijd op de voetsteunen houden. Draai uw tenen niet naar
buiten en steek uw voeten niet uit in bochten, anders kunnen ze klappen
krijgen, aan obstakels op de weg blijven haken of met de wielen in contact
komen.
Hoewel dit voertuig is uitgerust met een ophanging, kan het rijden op zeer
"hobbelig" of uiterst ruig terrein u een onaangenaam gevoel geven of
zelfs rugletsels veroorzaken. Vaak moet u in gehurkte houding rijden.
Vertraag dan en vang de schokken gedeeltelijk op met gebogen benen.
Wegen oversteken
Om een weg over te steken moet de bestuurder die de leiding heeft af-
stappen en de andere bestuurders aanwijzingen geven om over te steken.
De laatste persoon die oversteekt helpt dan op zijn beurt de leider over
de weg. Rijd nooit op voetpaden. Dit is voorbehouden aan voetgangers.
Draaien
Oefen het draaien met lage snelheid voordat u het sneller probeert.
Houd beide handen op het stuur en beide voeten op de voetsteunen.
Houd een constante snelheid aan of versnel lichtjes in een bocht.
Om het risico op kantelen te beperken:
-
Wees voorzichtig in bochten.
• Draai het stuur niet te ver of te snel naargelang uw snelheid en
omgeving. Pas uw stuurbewegingen ook aan naargelang uw snel-
heid en omgeving.
• Vertraag voor u een bocht neemt. Vermijd hard remmen in een
bocht.
• Vermijd snel of hard optrekken in een bocht, zelfs als u uit stilstand
of aan een lage snelheid vertrekt.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
RIJDEN MET UW VOERTUIG
61