RIJDEN MET UW VOERTUIG
Rijden op kiezel, losse stenen of
andere gladde oppervlakken
Rijden op losse stenen of kiezel lijkt
sterk op rijden op ijs. Het verandert
de besturing van het voertuig,
waardoor het kan slippen of kante-
len, vooral bij te hoge snelheden.
Ook de remafstand kan toenemen.
Vergeet niet dat er bij "bruusk" gas
geven of doorslippen losse stenen
achterwaarts kunnen wegvliegen
en een andere bestuurder kunnen
raken. Doe dit nooit opzettelijk.
Begint u toch te slippen of schui-
ven, draai het stuur dan in de rich-
ting waarin u slipt tot u het voertuig
opnieuw onder controle heeft. U
mag nooit bruusk remmen en de
wielen blokkeren.
Hindernissen nemen
Passeer hindernissen op uw "weg"
voorzichtig. Dit omvat rotsen, om-
gevallen bomen en putten. Vermijd
ze zoveel mogelijk. Houd er reke-
ning mee dat sommige hindernis-
sen te groot of gevaarlijk zijn om
over te rijden en beter ontweken
worden. Probeer nooit een hinder-
nis te nemen die hoger is dan de
speling tussen de grond en uw
voertuig. U kunt veilig over kleine
rotsen of kleine omgevallen bomen
rijden - benader de hindernis aan
een lage snelheid en zoveel moge-
lijk in een rechte hoek. Pas uw
snelheid aan zonder vaart te verlie-
zen en geef niet bruusk gas. De
passagier moet de handgrepen
stevig vasthouden en de voeten op
de vloer plaatsen. Houd het stuur
stevig vast zonder uw vuisten er
omheen te sluiten en rijd vooruit.
Houd er rekening mee dat de hin-
dernis misschien glad is of kan
verschuiven wanneer u erover rijdt.
Rijden over heuvels
Wanneer u op heuvels of hellingen
rijdt, zijn twee zaken van belang:
wees voorbereid op gladde opper-
26
VEILIGHEIDSINFORMATIE
vlakken of variaties in ondergrond
en hindernissen en zet u schrap in
het voertuig. Als u een te gladde
helling of een helling met een losse
ondergrond op- of afrijdt, kunt u de
controle over het voertuig verlie-
zen. Als u aan hoge snelheid over
de top van een heuvel rijdt, is het
mogelijk dat u geen tijd meer heeft
om u voor te bereiden op het ter-
rein aan de andere kant. Parkeer
niet op een helling. Plaats de scha-
kelhendel steeds in de PARKEER-
stand wanneer u stopt of parkeert,
vooral op een helling, om te vermij-
den dat het voertuig gaat rollen. Als
u toch op een steile helling moet
parkeren, blokkeer de wielen dan
met rotsen of stenen.
Bergop rijden
Gebuik de lage versnellling (L) om
bergop te rijden.
Door zijn configuratie heeft dit
voertuig een uitstekende tractie bij
het klimmen, zo goed zelfs dat het
eerder zal kantelen dan zijn tractie
verliezen. Op het terrein komt het
bijvoorbeeld geregeld voor dat de
top van een heuvel is geërodeerd
tot een steile, scherpe piek. Dit
voertuig is niet ontworpen voor
dergelijke omstandigheden. Kies
een alternatieve route.
Het is ook raadzaam na te gaan hoe
het terrein er aan de andere kant
van de heuvel of glooiing uitziet. Al
te vaak blijkt er een diepe afgrond
te wachten en is afdalen onmoge-
lijk.
Als u voelt dat de helling te steil
wordt, remt u om het voertuig te
stoppen. Plaats de schakelhendel
in achteruit (R) en rijd achteruit de
heuvel af. Laat hierbij de remmen
amper los en blijf aan een lage
snelheid rijden. Probeer niet om te
keren. Rijd nooit een heuvel af met
de motor in neutraal. Ga niet hard
op de rem staan. Dit verhoogt het
risico op kantelen.