VEILIG GEBRUIK - VERANTWOORDELIJKHEDEN
Omstandigheden terrein
-
Rijd altijd traag en wees extra
voorzichtig wanneer u op onbe-
kend terrein rijdt. Wees altijd
alert voor veranderingen in het
terrein wanneer u met dit voer-
tuig rijdt. Neem de tijd om te
leren hoe het voertuig zich ge-
draagt in verschillende omgevin-
gen.
-
Rijd nooit op te ruige, gladde of
losse ondergrond, tot u de nodi-
ge vaardigheden heeft verwor-
ven om uw voertuig onder con-
trole te houden op dergelijk ter-
rein. Wees altijd uiterst voorzich-
tig op dergelijk terrein.
-
Begeef u met dit voertuig nooit
op hellingen die te steil zijn voor
het voertuig of voor uw rijvaar-
digheid. Oefen op zachte hellin-
gen.
-
Volg om bergop of bergaf te rij-
den altijd de juiste procedures
die u in het hoofdstuk het
VOERTUIG BESTUREN vindt.
Controleer het terrein aandach-
tig voordat u een helling begint
op of af te rijden. Rijd nooit een
helling op of af met een te
gladde of losse ondergrond. Rijd
nooit met hoge snelheid over
de top van een heuvel.
-
Probeer nooit steile hellingen
op te rijden, ook niet zijwaarts,
wanneer u een aanhangwagen
trekt.
-
Controleer altijd of er geen hin-
dernissen zijn, voordat u op een
onbekend terrein gaat rijden.
Volg om over hindernissen te
rijden altijd de juiste procedures
die u in het hoofdstuk het
VOERTUIG BESTUREN vindt.
12
VEILIGHEIDSINFORMATIE
-
Rijd nooit met dit voertuig door
snel stromend water of door
water dat dieper is dan aangege-
ven in het hoofdstuk het
VOERTUIG BESTUREN . Ver-
geet niet dat natte remmen een
sterk verminderd remvermogen
hebben. Test uw remmen zodra
u weer op het droge bent. Rem
eventueel enkele malen zodat
de remmen door de wrijving
drogen.
-
Zorg er steeds voor dat u het
voertuig correct parkeert op het
vlakste stuk van het terrein. Zet
de schakelhendel in de PAR-
KEER-stand, stop de motor,
verwijder de sleutel en vergren-
del de schakelhendel voor u het
voertuig verlaat.
-
Ga er nooit van uit dat het voer-
tuig overal veilig zal geraken.
Door onverwachte terreinveran-
deringen, zoals putten, laagtes,
glooiingen, zachtere of hardere
"grond" of andere onregelmatig-
heden kan het voertuig kantelen
of onstabiel worden. Rijd traag
en observeer altijd het terrein
voor u om dit te voorkomen.
Dreigt het voertuig toch te kan-
telen of om te kiepen, dan moet
u onmiddellijk sturen in de rich-
ting waarnaar het kantelt! Pro-
beer nooit een kantelend voer-
tuig te stoppen met uw armen
of benen. Houd alle ledematen
steeds binnen in de kooi.
Europese Gemeenschap
Het volgende geldt enkel in de Eu-
ropese landen waar dit voertuig op
de openbare weg mag rijden.