RIJDEN MET UW VOERTUIG
De bestuurder is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn passa-
gier. In geval van twijfel moet hij de passagier voordat hij doorrijdt.
Denk eraan: wanneer u met een passagier rijdt heeft dit een grote in-
vloed op de besturing van uw voertuig, de stabiliteit en de remafstand.
De passagier moet zijn bewegingen synchroniseren met de bewegin-
gen van de bestuurder. De passagier moet steeds blijven zitten.
De bestuurder en passagier moeten hun gewicht naar achteren ver-
plaatsen. Rem geleidelijk om niet te slippen. Laat u niet naar beneden
"rollen" op uitsluitend de motorcompressie of in neutraal. Probeer
steile hellingen te vermijden. Als u niet voorzichtig bent, kunt u omkan-
telen als u heuvelop gaat.
H H a a n n d d e e l l i i n n g g e e n n t t i i j j d d e e n n s s r r i i j j d d e e n n
Dit voertuig kan steilere hellingen beklimmen dan het veilig kan afda-
len. Daarom dient u er zeker van te zijn dat er een veilige weg naar be-
neden is, voordat u aan een beklimming begint.
D D w w a a r r s s o o p p e e e e n n h h e e l l l l i i n n g g r r i i j j d d e e n n
Dit is één van de g g e e v v a a a a r r l l i i j j k k s s t t e e manieren van rijden, omdat hierdoor
het evenwicht van het voertuig drastisch kan veranderen, Vermijd dit
zoveel mogelijk. Als het echter noodzakelijk is, verplaats dan ALTIJD
uw lichaamsgewicht naar de top van de helling toe en houd u klaar om
er aan deze zijde af te springen mocht het voertuig beginnen kantelen.
Vermijd alle voorwerpen of inzinkingen die de overhelling van het
voertuig naar één zijde nog versterken, om te voorkomen dat het voer-
tuig kantelt.
Veiligheidsinformatie
63