Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
Roetfilter
8 brandt geel.
Gaat branden wanneer het roetfilter
toe is aan reiniging 3 95.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
Instrumenten en bedieningsorganen
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand
zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij an‐
dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan
worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 118.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank te laag is. Onmiddellijk bijt‐
anken 3 111
Katalysator 3 96.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 124.
Buitenverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 79.
Grootlicht
P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 80.
Mistlampen
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 81.
Mistachterlicht
r brandt geel.
73