110
Rijden en bediening
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door toets E op het instrumentenpa‐
neel in te drukken en ca.
3 seconden lang ingedrukt te houden
met het contact en de achteruitver‐
snelling ingeschakeld. Het systeem is
daarmee uitgeschakeld en werkt niet.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐
luidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets E in te drukken en
ca. 3 seconden lang ingedrukt te hou‐
den.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, klinkt er ca. 5 seconden lang
een ononderbroken geluidssignaal bij
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling. Contact opnemen met een
werkplaats om de oorzaak van de sto‐
ring te laten verhelpen.
Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐
bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Alleen loodvrije brandstoffen gebrui‐
ken die voldoen aan EN 228.
Brandstoffen met meer dan 5% etha‐
nol mogen uitsluitend worden ge‐
bruikt als de auto daarvoor uitdrukke‐
lijk is ontwikkeld en goedgekeurd.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 155. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐
doet aan EN 228 of soortgelijk,
kan leiden tot neerslag of motor‐
schade en vervallen van de garan‐
tie.