8 Kan alleen worden gebruikt bij AF-S- en AF-I-objectieven (0 321). Zie pagina 321
voor informatie over de beschikbare scherpstelpunten voor autofocus en
elektronisch meten van de afstand.
9 Bij het scherpstellen op de kortste scherpstelafstand met een AF 80–200mm f/2.8, AF
35–70mm f/2.8, AF 28–85mm f/3.5–4.5 <Nieuw> of AF 28–85mm f/3.5–4.5 objectief
op maximale zoom wordt de scherpstelindicator mogelijk weergegeven wanneer
het beeld op een mat scherm in de zoeker niet is scherpgesteld. Stel handmatig
scherp tot het beeld in de zoeker is scherpgesteld.
10 Bij maximaal diafragma van f/5.6 of hoger.
11 Sommige objectieven kunnen niet worden gebruikt (zie pagina 320).
12 Het rotatiebereik voor de AI 80–200mm f/2.8ED wordt bij bevestiging op een statief
beperkt door de camerabody. Filters kunnen niet worden verwisseld terwijl de AI
200–400mm f/4ED op de camera is bevestigd.
13 Als het maximale diafragma wordt opgegeven met behulp van Objectief zonder
CPU (0 163), wordt de diafragmawaarde weergegeven in de zoeker en in het
bedieningspaneel.
14 Kan alleen worden gebruikt als de brandpuntsafstand en het maximale diafragma
zijn opgegeven met behulp van Objectief zonder CPU (0 163). Gebruik spotmeting
of centrumgerichte meting als de gewenste resultaten niet worden bereikt.
15 Voor een grotere nauwkeurigheid stelt u de brandpuntsafstand en het maximale
diafragma in met behulp van Objectief zonder CPU (0 163).
16 Kan alleen worden gebruikt als Objectief zonder CPU (0 163) werd gebruikt om de
brandpuntsafstand en het maximale diafragma op te geven en de
lichtmeterkoppeling in te stellen op Niet-AI-objectief (0 167). Zet de diafragma-
instelling van de camera op de waarde geselecteerd met de diafragmaring.
17 Kan worden gebruikt in de handmatige belichtingsstand bij sluitertijden die
ten minste één stap langer zijn dan de flitssynchronisatiesnelheid.
18 Belichting wordt bepaald door het diafragma van het objectief vooraf in te stellen. In
de automatische belichtingsstand met diafragmavoorkeuze moet u het diafragma
vooraf instellen met de diafragmaring voordat u AE-vergrendeling en shiften van het
objectief uitvoert. In de handmatige belichtingsstand moet u het diafragma vooraf
instellen met de diafragmaring en de belichting bepalen vóór het shiften van het
objectief.
19 Belichtingscorrectie is vereist bij gebruik in combinatie met AI 28–85mm f/3.5–4.5, AI
35–105mm f/3.5–4.5, AI 35–135mm f/3.5–4.5 of AF-S 80–200mm f/2.8D. Raadpleeg
de handleiding van de teleconverter voor meer informatie.
20 Bij maximaal effectief diafragma van f/5.6 of korter.
21 Automatische tussenring PK-12 of PK-13 is vereist. Afhankelijk van de oriëntatie van
de camera is mogelijk de PB-6D vereist.
22 Gebruik een vooraf ingesteld diafragma. In de automatische belichtingsstand met
diafragmavoorkeuze moet u het diafragma instellen met het balgapparaat alvorens
de belichting te bepalen en de foto te maken.
• Voor de repro-unit PF-4 is de camerahouder PA-4 vereist.
• Tijdens autofocus bij hoge ISO-gevoeligheden kan er ruis in de vorm van lijnen
verschijnen. Gebruik handmatige scherpstelling of scherpstelvergrendeling.
n
319