Programmeer Uitgangen [53]
4=Diagnose opname
Schakel dit kenmerk in zodat het kan worden gebruikt tijdens de diagnosetest
(zie Opname [61.2.3]). Deze test kan ook op afstand worden uitgevoerd.
5=Omschrijving
Met dit kenmerk wordt een omschrijving van maximaal twaalf tekens toegewezen aan
elke uitgang.
6=Bediening
Met dit kenmerk kan de status van bepaalde centrale-uitgangen door de gebruiker worden
beheerd via het TouchCenter. Er zijn twee opties:
1=Mode
2=Status weergeven
7=Uitgangsblokken
Opmerking: Het kenmerk Uitgangsblokken is alleen beschikbaar als de blokkenmodus
in het systeem is ingeschakeld (raadpleeg Opties [63]).
Gebruik dit kenmerk om de uitgang aan blokken in het systeem toe te wijzen. Een uitgang
kan aan meerdere blokken worden toegewezen. Alle uitgangen zijn standaard op alle
blokken in het systeem ingesteld.
Wanneer u het kenmerk selecteert, worden de blokken weergegeven waaraan de uitgang
op dat moment is toegewezen. Druk op de betreffende cijfertoetsen om de statuswaarden
van het blok weer te geven en druk op
Als het blokkennummer op de bovenste regel wordt weergegeven, is het blok toegewezen
aan de uitgang.
Als er een liggend streepje wordt weergegeven in plaats van het blokkennummer, is het blok
niet toegewezen aan de uitgang.
De uitgang wordt geactiveerd als er een gebeurtenis plaatsvindt in een van de blokken die
aan de uitgang zijn toegewezen, tenzij de uitgangsblokstatus is geprogrammeerd.
Blokstatus
Dit blokkenmerk is een extra functie waarmee u de werking van de uitgang afhankelijk kunt
maken van de status die per systeemblok is ingesteld. Een uitgang waaraan Blok Status is
toegewezen, wordt alleen geactiveerd als is voldaan aan de geprogrammeerde voorwaarden.
Een Inbraak-uitgang die wordt gebruikt voor het activeren van een communicatiemodule
kan bijvoorbeeld zo worden geprogrammeerd dat de uitgang alleen actief wordt als blokken
2 en 4 zijn ingeschakeld en blok 3 is uitgeschakeld.
124
Elke bedieningsuitgang kan worden ingesteld op 0=Uit, 1=Aan/Uit
of 2=Puls.
Als de Bediening is ingesteld op Aan/Uit of Puls, kan de uitgang
worden beheerd via het TouchCenter waarvan de blokkaart het blok
van de uitgang bevat. Als de Bediening is ingesteld op UIT, kan
de uitgang niet worden beheerd of bekeken via het TouchCenter.
De status kan 0=UIT of 1=AAN zijn. Als de status AAN is, toont
de bediening de status van de uitgang.
.
ent
Galaxy Flex - Installatiehandleiding