Veiligheidsvoorzieningen
Elke keer dat de machine in bedrijf wordt gesteld, moeten alle veiligheidsvoorzieningen op vakkundige wijze zijn
aangebracht en werken. Het is verboden om veranderingen aan de veiligheidsvoorzieningen door te voeren.
Beveiligingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd na
het stoppen en uitschakelen van de graafmachine,
Het beveiligen tegen het opnieuw inschakelen (startschakelaar in stand STOP en sleutel verwijderd).
Vergrendeling van de bedieningselementen
Als de linkerbedieningsconsole (2) met de vergrendeling van de be-
dieningshendels (1) volledig opgetild is, zijn de hydraulische functies
van de bedieningshendel, het boomzwenkpedaal, de dozerbladhen-
del en het hulpcircuit vergrendeld. Daardoor is het veilige in- en uit-
stappen mogelijk.
Om de hydraulische functies te ontgrendelen, de bedie-
ningsconsole met de bedieningshendelvergrendeling volledig
laten zakken.
Motornoodstop
De motor wordt uitgeschakeld, zodra de startschakelaar (2) in stand
STOP is gezet.
Indien de motor niet kan worden uitgeschakeld, zet de motor dan af
met de motornoodstop.
Voor het uitschakelen van de motor:
Aan knop (1) trekken, totdat de motor tot stilstand is gekomen.
Nadat de motor tot stilstand is gekomen, de knop weer terug-
drukken.
24
Veiligheidsbepalingen
1
2
W9284-8144-3
01/2021
2
1