Onderhoud - transmissie
19.2
Kettingspanning van de bodemketting instellen
Afb. 141
De bodemketting is tweedelig en bestaat uit een linker en een rechter bodemkettinghelft. Elke
bodemkettinghelft heeft twee bodemkettingen die telkens via een kettingspanner (I-IV) kunnen
worden ingesteld.
Rangschikking van de kettingspanners:
– I en II: rechter bodemkettinghelft
– III en IV: linker bodemkettinghelft
Bij de basisinstelling af fabriek van de bodemkettingspanning bevindt zich een onderlegring (3)
ter hoogte van de top van de instelplaat (4).
De bodemkettingspanning voor begin van het werk controleren en desgewenst bijstellen.
Bodemkettingspanning controleren:
•
De bodemkettingspanning door indrukken controleren.
Bij een indrukdiepte van a = 30-60 mm is de voorspanning correct.
Als de maat a niet 30-60 mm bedraagt, moet de kettingspanning worden ingesteld.
Procedure voor alle kettingen uitvoeren.
Bodemkettingspanning instellen:
Aanwijzing
De bodemketting mag niet te strak worden voorgespannen. De bodemketting moet een
indrukdiepte van minstens a = 30 mm tonen.
Ga hiervoor als volgt te werk:
•
De contramoer (1) losdraaien.
•
Tot de maat a = 30-60 mm is ingesteld, de moer (2) aanhalen/losdraaien.
•
De contramoer (1) vastdraaien.
Procedure voor alle kettingen uitvoeren.
206
TX0000 11_1