5.2.5 Lamp Control
5.2.5.1 VIS-Lamp resp. UV-Lamp
De wolfraamlamp produceert licht in het golflengtespectrum 320 tot
1100 nm.
De deuterium-lamp (UV-lamp) produceert licht in het ultraviolette
spectrum 190 tot 360 nm.
In de overlappende zone van 320 tot 360 nm, kunnen zowel de
deuterium-lamp (UV-lamp) als de wolfraam-lamp voor metingen
worden gebruikt.
De levensduur van de lampen wordt beïnvloed door
•
het aantal keren dat ze aan en uit worden gezet en de duur die
de lamp brandt.
•
Een normaal gebruik is het instrument aan te zetten gedurende
de gehele 8–10 urige werkdag en daarna tot de volgende dag
uit te schakelen.
Opmerking: over het algemeen is het beter aan/uit-cycli van de lamp te
voorkomen, dit verkort de levensduur van de lamp. Voor een maximale
levensduur, dient u de lamp alleen uit te schakelen als deze tenminste
gedurende 4-5 uur uit zal blijven.
De lamp schakelt automatisch aan
•
als een lamp voor het gekozen programma noodzakelijk is
•
als het instrument binnen het spectrum van de lamp werkt
1. Druk op Controle Lamp in het menu Instrument-setup.
2. Schakel het keuzerondje Aan in om de VIS-lamp
respectievelijk de UV-lamp in te schakelen.
3. Kies Opslaan: om een tijdsinterval in te stellen voor de
brandtijd van de VIS-lamp respectievelijk de UV-lamp.
4. Druk op het veld onder Opslaan: om de brandtijd van de lamp
te selecteren.
5. Selecteer de tijdsperiode waarin de lamp ingeschakeld zal zijn.
Opmerking: na deze tijdsperiode schakelt de lamp automatisch uit, nadat
geen meting buiten het hiermee overeenkomende bereik is gedaan
(UV/VIS).
6. Druk op OK om de invoer te bevestigen.
Standaardbewerkingen
27